Het doel van het huidige onderzoek is om te bepalen of de aangetoonde relatie tussen AM, het zelf, en psychopathologie ook terug te vinden is in andere stoornissen dan PTSS, specifiek in sociale fobie. De SMS theorie (Conway & Pleydell-Pearce,…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Angststoornissen en -symptomen
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
De primaire onderzoeksvariabelen zijn operationalisaties van het zelf
(zelfbeeld en doelen) en AM:
- zelfbeelden ("I am" paradigma)
- zelfdiscrepantie (actual-ideal self en actual-ought self)
- actieve doelen
- zelf-definiërende herinneringen
- AM retrieval bias (AMT cueing taak)
Secundaire uitkomstmaten
De secundaire onderzoeksvariabelen zijn andere concepten die mogelijk
gerelateerd zijn aan sociale fobie:
- Traumatische ervaringen in de kindertijd
- expliciete eigenwaarde
- impliciete eigenwaarde
Daarnaast zijn er metingen opgenomen ter controle van de psychopathologie in de
drie groepen:
- depressieve klachten
- sociale fobie klachten
- PTSS symptomen
Achtergrond van het onderzoek
Door de jaren heen doen mensen vele ervaringen op die opgeslagen worden op
verschillende niveaus van abstractie in het AM. Vanuit deze kennis worden onze
zelfbeelden en doelen gevormd. Het zelf, bestaande uit individueel bepaalde
zelfbeelden en doelen, is gestoeld op het autobiografisch geheugen (AM), aldus
de Self-Memory-System theorie (SMS; Conway & Pleydell-Pearce, 2000). Andersom
bepaalt het zelf aan welke informatie aandacht wordt geschonken en wordt
opgeslagen, in lijn met onze doelen. Tevens regelt het zelf het ophalen van
herinneringen die relevant zijn voor ons doelgerichte gedrag. Kortom, er is een
interactie tussen het zelf en AM dat zowel de opslag als het ophalen van
herinneringen regelt. In dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre sociale fobie
patiënten deze stoornis ervaren als zelf definiërend. Dat wil zeggen, in
hoeverre de stoornis een deel uitmaakt van het zelf.
Sutherland en Bryant (2005) toonden aan dat de relatie tussen AM en het zelf
ook een rol speelt bij Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS). Proefpersonen
waren een groep met PTSS, een groep die blootgesteld was aan een traumatische
ervaring maar zonder PTSS, en een gezonde controlegroep zonder traumatische
ervaring. Proefpersonen werden gevraagd om vijf herinneringen te geven van
gebeurtenissen die in hun ogen bepalend waren geweest voor wie zij als persoon
zijn . De PTSS groep gaf meer negatieve herinneringen dan de controlegroepen en
minder positieve herinneringen dan de gezonde controle groep. De PTSS groep gaf
ook meer trauma-gerelateerde herinneringen dan de groep met traumatische
ervaring maar zonder PTSS. Proefpersonen werden ook gevraagd naar de doelen die
zij op dit moment hadden. Het aantal trauma-gerelateerde doelen was positief
gecorreleerd met het aantal trauma-gerelateerde herinneringen die de
proefpersonen gaven. In een tweede studie (2008) lieten de onderzoekers zien
dat een PTSS groep meer trauma-gerelateerde herinneringen gaf in reactie op
zowel positieve als negatieve cue woorden dan een groep met trauma maar zonder
PTSS. De PTSS groep had ook een grotere discrepantie tussen hoe zij zichzelf
zagen en hoe zij graag zouden willen zijn. Deze zelfdiscrepantie was tevens
positief gecorreleerd met het aantal trauma-gerelateerde herinneringen die in
reactie op positieve cue woorden werden gegeven. Deze studies ondersteunen een
relatie tussen AM, het zelf, en PTSS.
Doel van het onderzoek
Het doel van het huidige onderzoek is om te bepalen of de aangetoonde relatie
tussen AM, het zelf, en psychopathologie ook terug te vinden is in andere
stoornissen dan PTSS, specifiek in sociale fobie. De SMS theorie (Conway &
Pleydell-Pearce, 2000) geeft geen reden om aan te nemen dat de beschreven
relatie specifiek is voor PTSS. Er is echter nog geen onderzoek gedaan bij
andere stoornissen. Deze studie onderzoekt de vraag of de relatie tussen AM,
het zelf bij psychopathologie specifiek is voor PTSS of dat deze ook geldt voor
een andere stoornis (sociale fobie).
Onderzoeksopzet
Het onderzoek heeft een quasi-experimenteel design.
Inschatting van belasting en risico
Het invullen van de vragenlijsten en doen van metingen neemt per proefpersoon
ongeveer 60 minuten in beslag. Deze inschatting is gebaseerd op een pilot aan
de Radboud Universiteit met grotendeels dezelfde maten binnen een gezonde
studentenpopulatie (in deze studie nam het invullen ongeveer 45 minuten in
beslag). De studie vindt plaats op de locatie waar de PTSS en sociale fobie
deelnemers in behandeling zijn (ProPersona Overwaal). Voor deze deelnemers zal
altijd geprobeerd worden het onderzoek aan te laten sluiten op een
therapeutische behandelsessie om extra reistijd te voorkomen. De gezonde
controle proefpersonen moeten afreizen naar deze locatie voor deelname aan het
onderzoek. Ons inziens zijn er geen risico's verbonden aan deelname.
Algemeen / deelnemers
Pastoor van Laakstraat 48
6663 CB Lent
NL
Wetenschappers
Pastoor van Laakstraat 48
6663 CB Lent
NL
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
Primaire diagnose van sociale fobie of PTSS of geen psychische stoornis.
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Huidige psychotische episode, middelenmisbruik, en onvermogen om vloeiend Nederlands te spreken.
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL35819.091.11 |