InductieperiodePrimair:Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo voor het induceren van klinische remissie.Secundair: * Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo op de inductie van klinische respons en* Aantonen van de…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Maagdarmstelselontstekingsaandoeningen
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Definities:
Volledige Mayo-score: de som van de subscores voor rectale bloeding, voor
ontlastingsfrequentie, voor algemene beoordeling door de arts en voor
endoscopie. Elke subscore heeft een bereik van 0-3 punten en de volledige
Mayo-score heeft een bereik van 0-12 punten
9-punts Mayo-score: de som van de subscores voor rectale bloeding,
ontlastingsfrequentie en endoscopie. De 9-punts Mayo-score heeft een bereik van
0-9 punten
Klinische remissie
Definitie 1: Volledige Mayo-score van * 2 punten met geen enkele individuele
subscore van >1 punt
Definitie 2: Subscore rectale bloeding = 0 en subscore ontlastingsfrequentie *
1 en subscore endoscopie * 1
Klinische respons
Definitie 1: Een reductie ten opzichte van baseline in totale Mayo-score van *
3 punten en * 30%, en een reductie ten opzichte van baseline in de subscore
voor rectale bloeding van * 1 punt of een absolute subscore voor rectale
bloeding van * 1 punt
Definitie 2: Een reductie ten opzichte van baseline in de 9-punts Mayo-score
van * 2 punten en * 35%, en een reductie ten opzichte van baseline in de
subscore voor rectale bloeding van * 1 punt of een absolute subscore voor
rectale bloeding van * 1 punt
Blijvende remissie: Klinische remissie in week 10 en bij 52 weken bij alle
patiënten die de onderhoudsfase zijn ingegaan.
Corticosteroïdevrije remissie: Klinische remissie bij 52 weken terwijl patiënt
geen corticosteroïden neemt gedurende *12 weken
Endoscopische verbetering: Endoscopie-subscore van * 1 punt
Mucosale genezing: Endoscopie-subscore van * 1 punt en een Geboes-indexscore <
3,0
Histologische remissie: Geboes-indexscore < 3,0
Terugval van ziekte: is opgetreden wanneer aan alle van de volgende criteria is
voldaan:
* Een toename in CU-ziekteactiviteit gedefinieerd als toename in gedeeltelijke
Mayo-score van * 2 punten in vergelijking met de gedeeltelijke Mayo-score in
week 10, met een absolute gedeeltelijke Mayo-score van * 4 punten
* Een endoscopie-subscore van * 2 punten
* Uitsluiting van andere oorzaken of een toename in ziekteactiviteit niet
gerelateerd aan CU (bijv. infecties of veranderingen in geneesmiddelen)
Inductieperiode, cohort 1 (werkzaamheid van RPC1063 vs. placebo):
Klinische remissie en klinische respons worden voor alle regio's met
uitzondering van de VS berekend met definitie 1. Wegens regulatorische
doelstellingen wordt in de VS definitie 2 gebruikt voor de berekening van
klinische remissie en klinische respons. Alle patiënten dragen bij aan elke
berekening, ongeacht de regio van inschrijving.
Primair werkzaamheidseindpunt:
* Het deel patiënten in klinische remissie in week 10
Belangrijkste secundaire werkzaamheidseindpunten:
* Het deel patiënten met een klinische respons in week 10
* Het deel patiënten met endoscopische verbetering in week 10
* Het deel patiënten met mucosale genezing in week 10
Andere werkzaamheidseindpunten:
* Verandering in Mayo-score vanaf baseline tot week 10
* Het deel patiënten met histologische remissie in week 10
* Het deel patiënten met een klinische respons, remissie of endoscopische
verbetering in week 10 bij patiënten die eerder anti-TNF-therapie ontvingen
* Verandering in SF-36 en EQ-5D vanaf baseline tot week 10
* Gebruik van gezondheidszorgmogelijkheden in week 10
* Werkproductiviteit in week 10
Inductieperiode, cohort 2
Cohort 2 is open-label; daarom wordt er geen formele analyse van de
werkzaamheidseindpunten uitgevoerd. Alle hierboven vermelde
werkzaamheidseindpunten worden samengevat en beschreven zonder
hypothesetoetsing.
Onderhoudsperiode:
Klinische remissie en klinische respons worden voor alle regio's met
uitzondering van de VS berekend met definitie 1. Wegens regulatorische
doelstellingen wordt in de VS definitie 2 gebruikt voor de berekening van
klinische remissie en klinische respons. Alle patiënten dragen bij aan elke
berekening, ongeacht de regio van inschrijving.
Primair werkzaamheidseindpunt:
- Het deel patiënten in klinische remissie bij 52 weken
Veiligheid:
De incidentie, ernst en relatie met behandelingsgerelateerde bijwerkingen
(TEAE's - treatment-emergent adverse events), ernstige bijwerkingen (SAE's -
serious adverse events), TEAE's die leiden tot het stopzetten van de
onderzoeksbehandeling, TEAE's van bijzonder belang en klinisch betekenisvolle
veranderingen ten opzichte van baseline in klinische laboratoriumparameters,
vitale functies, ECG's en lichamelijk onderzoek.
Secundaire uitkomstmaten
Belangrijkste secundaire werkzaamheidseindpunten:
* Het deel patiënten met een klinische respons bij 52 weken
* Het deel patiënten met endoscopische verbetering bij 52 weken
* Het deel patiënten in de onderhoudsperiode met duurzame klinische remissie
* Het deel patiënten in klinische remissie bij 52 weken in de subgroep van
patiënten die in remissie waren in week 10
* Het deel patiënten met corticosteroïdevrije remissie
* Het deel patiënten met mucosale genezing bij 52 weken
Andere werkzaamheidseindpunten:
* Verandering in Mayo-score vanaf baseline (vlak voor opname in de
onderhoudsperiode) tot 52 weken
* Het deel patiënten met histologische remissie bij 52 weken
* Het deel patiënten met klinische respons, remissie of endoscopische
verbetering bij 52 weken bij patiënten die eerder anti-TNF-therapie kregen
* Het deel patiënten in remissie dat niet aan corticosteroïden is bij 52 weken
ongeacht welke tijdsduur
* Verandering in SF-36 en EQ-5D vanaf onderhoudsbaseline (vlak voor overgang
naar de onderhoudsperiode) tot 52 weken
* Gebruik van gezondheidszorgmogelijkheden in week 30 en 42 en bij 52 weken
* Werkproductiviteit in week 30 en bij 52 weken
Achtergrond van het onderzoek
RPC1063 is een kleine moleculeverbinding die de sfingosine-1-fosfaat-1-receptor
(S1P1R) en de S1P 5-receptor (S1P5R) krachtig activeert, hoewel meer selectief
voor S1P1R dan S1P5R. In vitro vertoont RPC1063 weinig activiteit op de andere
sfingosine-1-fosfaat (S1P) receptoren, met een meer dan 20.000-voudige
selectiviteit boven S1P 2R, 3R of 4R. De RPC1063-metabolieten, RP101075 en
RP101442, vertonen een potentie- en selectiviteitsprofiel dat vergelijkbaar is
aan dat van RPC1063. RPC1063 en metabolieten bleken ook selectief te zijn voor
het binden aan S1P1R en S1P5R ten opzicht van een panel van 55 niet-target
receptoren in vitro, verrijkt met G proteïne-gekoppelde receptoren.
RPC1063 is onderzocht in twee fase 1-onderzoeken (RPCS-001 en RPC01-102) bij
gezonde vrijwilligers, waarbij het tweede onderzoek een grondig QT-onderzoek
was dat heeft aangetoond dat RPC1063 in therapeutische (1 mg) en
supratherapeutische (2 mg) doses het QTc-interval niet verlengde.
Een fase 2/3 gerandomiseerd, dubbelblind, gecontroleerd onderzoek (RPC01-201,
RADIANCE) bij patiënten met recidiverende Multiple Sclerose (RMS) loopt nog,
waarbij positieve werkzaamheids- en veiligheidsresultaten zijn gerapporteerd
over het 24 weken durende fase 2-gedeelte van het onderzoek in juni 2014. Het
fase 3 deel van het onderzoek werft nog steeds deelnemers en zal naar
verwachting voltooid zijn in 2017. De inductiefase van een fase 2-onderzoek bij
volwassen patiënten met matige tot ernstige CU (RPC01-202) werd afgerond in
oktober 2014. Bij de afsluiting van de inductiefase was het aandeel patiënten
dat klinische respons en klinische remissie bereikte met RPC1063 1 mg groter
dan met placebo en het verschil was zowel klinisch betekenisvol als statistisch
significant. Bovendien waren ook alle secundaire eindpunten aan het einde van
de inductiefase, inclusief klinische respons, verandering in Mayo-score, en
mucosale verbetering op endoscopie, positief en statistisch significant voor de
dosis RPC1063 1 mg. De onderhoudsfase van dit onderzoek wordt naar verwachting
voltooid in 2015.
Doel van het onderzoek
Inductieperiode
Primair:
Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo voor het induceren van
klinische remissie.
Secundair:
* Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo op de inductie van
klinische respons en
* Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo op het bereiken van
endoscopische verbetering
* Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo op het bereiken van
histologische remissie
* Aantonen van de veiligheid en verdraagzaamheid van RPC1063-inductietherapie
Onderhoudsperiode
Primair:
Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 als onderhoudstherapie versus placebo
voor klinische remissie
Secundair:
* Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo voor het behoud van
klinische respons,
* Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo op het bereiken van
endoscopische verbetering en klinische remissie bij patiënten in remissie bij
het ingaan van de onderhoudsperiode en voor het handhaven van een duurzame
remissie
* Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo op duurzaamheid van
klinische remissie
* Aantonen van de werkzaamheid van RPC1063 versus placebo op het handhaven van
klinische remissie bij patiënten die remissie bereikten tijdens
inductietherapie
Onderzoeksopzet
Een fase 3, multicenter, gerandomiseerd, dubbelblind, placebogecontroleerd
onderzoek
Inductieperiode:
Cohort 1: Op dag 1 worden patiënten willekeurig en in een verhouding van 2:1
toegewezen aan:
RPC1063: orale inname, te beginnen met een dosistitratieregime van 7 dagen van
0,25 mg/dag RPC1063 op dag 1 tot 4 en 0,5 mg/dag RPC1063 op dag 5 tot 7,
gevolgd door 1 mg eenmaal daags (een enkele capsule van 1,0 mg vanaf dag 8) x 9
weken, of
overeenkomstig placebo: orale inname (een enkele capsule) eenmaal daags x 10
weken met overeenkomstige dosistitratie op dag 1 tot 7
Cohort 2: Alle patiënten nemen RPC1063 oraal in, te beginnen met een
dosistitratieregime van 7 dagen van 0,25 mg/dag RPC1063 op dag 1 tot 4 en 0,5
mg/dag RPC1063 op dag 5 tot 7, gevolgd door 1 mg eenmaal daags (een enkele
capsule van 1,0 mg vanaf dag 8) x 9 weken.
Onderhoudsperiode:
Op dag1 worden patiënten met een klinische respons op RPC1063 tijdens de
inductieperiode willekeurig en in een verhouding van 1:1 toegewezen aan:
* RPC1063 orale inname (een enkele capsule van 1,0 mg) eenmaal daags × 42 weken
of
* overeenkomstig placebo orale inname (een enkele capsule) eenmaal daags × 42
weken
Patiënten met een respons op placebo tijdens de inductieperiode blijven placebo
ontvangen; orale inname eenmaal daags x 42 weken. Patiënten die terugval van de
ziekte hebben ervaren tijdens de onderhoudsperiode, krijgen de optie om zich in
te schrijven voor een open-label verlengingsonderzoek.
Onderzoeksproduct en/of interventie
Het onderzoek bestaat uit 2 perioden: inductie en onderhoud. Patiënten worden in het onderzoek ingeschreven in 2 aparte cohorten voor de inductieperiode en die patiënten met een klinische respons aan het einde van de inductieperiode gaan door naar de onderhoudsperiode. Patiënten die aan dit onderzoek deelnemen, kunnen ook in aanmerking komen voor deelname aan een optioneel open-label verlengingsonderzoek. Inductieperiode: De inductieperiode duurt 10 weken en bestaat uit 2 cohorten: > Cohort 1: Ongeveer 495 patiënten worden gerandomiseerd in een verhouding 2:1 en krijgen dan dubbelblind eenmaal daags 1 mg of RPC1063 of placebo, gestratificeerd op corticosteroïdegebruik bij screening (ja of nee) en eerder anti-TNF-gebruik (ja of nee) > Cohort 2: Ongeveer 405 patiënten krijgen eenmaal daags open-label 1 mg RPC1063 De geschiktheid van patiënten voor de inductieperiode wordt bepaald tijdens een 5 weken durende screeningsperiode. Het onderzoek vindt plaats bij zowel patiënten die anti-TNF-therapie hebben gekregen als patiënten die deze niet hebben gekregen. Het deel patiënten dat eerder anti-TNF-therapie heeft gekregen, wordt beperkt tot > 30%, in zowel cohort 1 als 2. Alle patiënten starten de behandeling met RPC1063 via een 7 daags dosistitratieregime met 0,25 mg RPC1063 of overeenkomstig placebo (overeenkomstig placebo alleen voor cohort 1) op dag 1 tot 4 en 0,5 mg RPC1063 eenmaal daags of overeenkomstig placebo op dag 5 tot 7. Vanaf dag 8 krijgen patiënten het definitieve dosisniveau (1 mg eenmaal daags of overeenkomstig placebo) gedurende 9 weken. Patiënten uit beide cohorten van wie is vastgesteld dat ze een klinische respons vertoonden aan het einde van de inductieperiode, kunnen de onderhoudsperiode ingaan, terwijl patiënten zonder klinische respons kunnen deelnemen aan een optioneel open-label verlengingsonderzoek (zie hieronder). Onderhoudsperiode: Er wordt verwacht dat ten minste 400 patiënten met 1 mg RPC1063 die de inductieperiode voltooien (zowel cohort 1 als cohort 2), in week 10 na de inductiebehandeling met RPC1063 een klinische respons vertonen en in aanmerking komen voor de gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde onderhoudsperiode. Patiënten met klinische respons na de behandeling met 1 mg RPC1063 worden in een verhouding 1:1 opnieuw gerandomiseerd om ofwel 1 mg RPC1063 of overeenkomstig placebo te ontvangen. Patiënten gerandomiseerd naar placebo in cohort 1, die een klinische respons vertonen in de inductieperiode, blijven dubbelblind placebo ontvangen in de onderhoudsperiode. Patiënten gDee randomiseerd randomisatie in de onderhoudsperiode worden gestratificeerd naar klinische remissiestatus in week 10 (ja of nee) en naar gebruik van corticosteroïden in week 10 (ja of nee). Patiënten worden beoordeeld op ziekteactiviteit/werkzaamheid in week 42 van de onderhoudsperiode (52 weken behandeling). Optioneel open-label verlengingsonderzoek: Patiënten die de inductieperiode voltooien en non-responders zijn in week 10, en zij die de onderhoudsperiode voltooien of een terugval in de ziekte ervaren tijdens de onderhoudsperiode, krijgen de optie om in te stappen in een open-label verlengingsonderzoek (ingediend onder NL54683.029.15).
Inschatting van belasting en risico
De volgende bijwerkingen werden beschouwd als gerelateerd, waarschijnlijk
gerelateerd of mogelijk gerelateerd aan het onderzoeksmiddel. Al deze
gebeurtenissen waren mild tot matig van ernst. Er hebben zich geen ernstige
bijwerkingen voorgedaan.
Vaak (frequent) vastgesteld bij zowel patiënten met CU als Multiple Sclerose
(MS) * komt naar verwachting voor bij minstens 1 op 100 personen maar bij
minder dan 10 op 100 personen (* 1% tot < 10%):
* Verhoogd niveau van alanine-aminotransferase (een leverenzym dat kan wijzen
op het bestaan van andere medische problemen): 6 patiënten
* Verhoogd niveau van aspartaataminotransferase (ook een leverenzym dat kan
wijzen op het bestaan van andere medische problemen): 4 patiënten
* Orthostatische hypotensie (lage bloeddruk): 4 patiënten
* Slapeloosheid (moeite met inslapen en/of in slaap blijven): 4 patiënten
Zelden (zeldzaam) * komt naar verwachting voor bij minstens 1 op 1000 personen
maar bij minder dan 10 op 1000 personen (* 0,1% tot < 1%):
* Gewichtsverlies: 2 patiënten
* Loslating van het glasvocht (de gelei in het oog trekt weg van het netvlies.
Symptomen kunnen omvatten het plots ontstaan van floaters (een beeld als van
vliegende insecten), heldere lichtflitsen en een wazig gezichtsvermogen): 2
patiënten
* Misselijkheid (zich ziek voelen): 2 patiënten
* Rugpijn: 2 patiënten
* Astma (pijnlijke en gezwollen, gevoelige luchtwegen): 2 patiënten
* Verhoogde gamma-glutamyltransferase (een enzym dat kan wijzen op een storing
van de lever en de gal): 2 patiënten
Bovendien is maculadegeneratie, wat vaak wordt gediagnosticeerd bij patiënten
met MS als onderdeel van hun ziekte, alleen in combinatie met MS vastgesteld (3
patiënten). Maculadegeneratie kan, wanneer het ernstig is, uw vermogen
aantasten om voorwerpen duidelijk te zien. Er zijn geen ernstige gevallen
gemeld bij deze patiënten.
Zoals bij alle nieuwe geneesmiddelen kunnen er ook bijwerkingen en ongemakken
zijn die nog niet bekend zijn, waaronder het verslechteren van de CU of zelfs
overlijden.
Bijwerkingen van procedures en beoordelingen
De volgende bijwerkingen van de procedures/beoordelingen kunnen voorkomen
tijdens de deelname aan het onderzoek:
Bloedafname: Tijdens dit onderzoek wordt bloed afgenomen om er een reeks testen
op te doen. Dit kan ongemakken veroorzaken, pijn, blauwe plekken, zwelling,
vorming van bloedstolsel, en zeer zelden een infectie op de plek waar de naald
de huid heeft doorprikt. Patiënten kunnen tevens duizeligheid, misselijkheid of
flauwvallen ervaren tijdens de bloedafname.
Om het aantal prikken in bloedvaten te verminderen, kan een katheter worden
ingebracht in de ader van een arm van de patiënt. Deze blijft zitten tot na de
voltooiing van het verzamelen van de farmacokinetische monsters. Als een
katheter wordt gebruikt, kan dit ongemak, roodheid of blauwe plekken rond de
inbrengplaats veroorzaken. In zeldzame gevallen kan de inbrengplaats
geïnfecteerd raken.
Tuberculose-huidtest: De test kan een milde vorm van jeuk of ongemak op de
injectieplaats veroorzaken.
Elektrocardiogram (ECG): De pleisters die het onderzoekspersoneel op uw borst
en andere lichaamsdelen plakt om het hart te monitoren, kunnen de huid
irriteren en jeuk en roodheid veroorzaken. Het onderzoekspersoneel moet
mogelijk lichaamshaar afscheren zodat de pleisters op de huid kunnen worden
geplakt. Het scheren kan irritatie veroorzaken (afhankelijk van de hulpmiddelen
en de gebruikte zeep); ook kan een plaatselijke allergische reactie
plaatsvinden. Wanneer de kleverige pleisters worden verwijderd, kan dat een
paar seconden prikken. De test zelf is pijnloos.
Longfunctietesten: Dit kan ervoor zorgen dat de patiënt een licht gevoel in het
hoofd krijgt. Na de eerste test wordt een geneesmiddel gebruikt voor het openen
van de kleine luchtwegen in de longen (bronchodilatator) en daarna wordt de
test herhaald om te controleren op veranderingen. Bijwerkingen zijn zeldzaam en
kortdurend en omvatten hoesten, beven en een versnelde hartslag.
Optische coherentie-tomografie (OCT): Tijdens het OCT-onderzoek kan de patiënt
enig ongemak ervaren gerelateerd aan verwijde pupillen.
Colonoscopie of sigmoïdoscopie met colonbiopsie: De onderzoeksarts of het
onderzoekspersoneel voert een procedure uit om binnenin het colon te kijken om
een monster van het colonweefsel af te nemen. In zeldzame gevallen kan dit
problemen geven, zoals een bloeding. Bijwerkingen door de verdoving of
anesthesie die wordt toegediend tijdens de procedure zijn ook mogelijk.
Röntgenfoto van de borstkas: De röntgenfoto van de borstkas bij de screening
stelt het lichaam bloot aan straling.
Risico op het krijgen van placebo in plaats van het actieve geneesmiddel
tijdens het onderzoek: Sommige mensen in dit onderzoek krijgen een placebo in
plaats van het onderzoeksmiddel. Placebo nemen is hetzelfde als niets nemen
voor de CU, en de CU kan verslechteren.
Er is een risico op verlies van vertrouwelijkheid van de persoonlijke
informatie die in dit onderzoek wordt gebruikt. De verzamelde gegevens kunnen
niet worden teruggeleid naar de patiënt.
Gevaar voor het ongeboren kind
Voor vrouwen:
Momenteel kennen wij nog niet alle gevolgen van het onderzoeksmiddel voor
ongeboren baby*s, zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven. Indien de
patiënt zwanger is of zwanger zou kunnen worden, dan kan de behandeling met het
onderzoeksmiddel leiden tot nieuwe, eerder onbekende bijwerkingen die we
momenteel nog niet kennen en dat kan risico*s inhouden voor de patiënt of de
ongeboren baby. Daarom worden vrouwen, die niet chirurgisch zijn gesteriliseerd
en kinderen kunnen krijgen, gevraagd om een zwangerschapstest te ondergaan aan
het begin van het onderzoek en bij ieder onderzoeksbezoek. Patiënten moeten een
doeltreffende anticonceptiemethode gebruiken voordat ze starten met het
onderzoeksmiddel en terwijl ze deelnemen aan het onderzoek.
Elke behandeling met een nieuwe stof kan leiden tot het optreden van nieuwe,
eerder onbekende bijwerkingen/ongewenste voorvallen, die op dit moment
onvoorzien zijn.
We weten niet of het onderzoeksmiddel van invloed is op sperma of zaad, dus
patiënten mogen geen kind verwekken tijdens dit onderzoek of tot 30 dagen na de
behandeling. Als de patiënt niet gevasectomiseerd is en de partner zwanger kan
worden, moet de patiënt doeltreffende, betrouwbare anticonceptiemethoden
gebruiken tijdens het onderzoek en tot 30 dagen erna.
Positieve fase 2-resultaten over remissie-aantallen tijdens de inductieperiode
van protocol RPC01-202 suggereren dat RPC1063 het potentieel heeft om een
klinisch-betekenisvolle aanvulling te zijn op het therapeutische
instrumentarium voor de behandeling van matige tot ernstige CU.
Algemeen / deelnemers
Rue du Pre-Jorat 14
Couvet 2108
CH
Wetenschappers
Rue du Pre-Jorat 14
Couvet 2108
CH
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
1. Mannelijke of vrouwelijke patiënten van 18 tot en met 75 jaar (bij screening)
2. Een diagnose van CU gesteld minstens 3 maanden voor de eerste toediening van het onderzoeksmiddel. De diagnose moet worden bevestigd door klinisch en endoscopisch bewijs en ondersteund worden door een histopathologisch rapport (opmerking: endoscopie en histopathologie kan bij screening worden uitgevoerd als er geen eerder verslag beschikbaar is)
3. Bewijs van uitbreiding van CU * 15 cm vanaf de rand van de anus, bepaald door endoscopie bij baseline (flexibele sigmoïdoscopie of colonoscopie)
4. Actieve CU zoals gedefinieerd met een Mayo-score van 6 tot en met 12, met een endoscopie-subscore van * 2, een subscore voor rectale bloeding van * 1 en een score voor ontlastingsfrequentie van * 1
5. Op dit moment onder behandeling met minstens één van de volgende therapieën die tijdens de inductie moeten worden voortgezet:
* orale aminosalicylaten in een therapeutische dosis voor hun ziekte (bijv. mesalamine, sulfasalazine, olsalazine of balsalazide), met een stabiele dosis die minstens 3 weken vóór de endoscopie bij screening is bereikt
* prednison (doses * 20 mg per dag) of equivalent in een stabiele dosis gedurende minstens 2 weken voorafgaand aan screening endoscopie.
* budesonide MMX-therapie in een stabiele dosis gedurende minstens 2 weken voorafgaand aan screening endoscopie.
6. Hebben colonoscopie of sigmoïdoscopie ondergaan (of zijn bereid colonoscopie te ondergaan tijdens screening)
- binnen de afgelopen twee jaar, voor het screenen op dysplasie (tenzij anders aanbevolen door de lokale en nationale richtlijnen ) als de patiënt linkszijdige colitis van > 12 jaar duur of totaal / uitgebreide colitis van > 8 jaar tijd heeft gehad.
- in de afgelopen 5 jaar, te screenen op poliepen als de patiënt leeftijd > 45 jaar.
7. Indien recent is gestopt met de inname van aminosalicylaten of corticosteroïden, moet dit zijn gebeurd minstens 2 weken voorafgaand aan de endoscopie voor de baseline Mayo-score
8. Vrouwelijke patiënten die vruchtbaar zijn:
Moeten akkoord gaan met het gebruiken van effectieve anticonceptiemiddelen tijdens het onderzoek tot na de dag-75 veiligheid follow-up visite. Effectieve anticonceptiemiddelen hebben (alleen of in combinatie) een faal-ratio in de Pearl index van minder dan 1% per jaar indien consistent en correct gebruikt. Goedgekeurde anticonceptiemethoden voor dit onderzoek zijn:
-Gecombineerde hormonale (oestrogeen en progestageen bevattende) anticonceptie. Dit mag oraal, intravaginaal of transdermaal zijn.
-Enkel progestageen bevattende anticonceptie geassocieerd met de remming van de ovulatie. Dit kan oraal, injecteerbaar of implanteerbaar zijn.
-Gebruik van een spiraaltje.
-Gebruik van een spiraaltje die hormonen uitscheid.
-Bilaterale afsluiting van de eileider.
-Gesteriliseerde partner.
-Sexuele onthouding.;Mannelijke patiënten:
Dienen een latex condoom te gebruiken bij sexueel contact met vruchtbare vrouwen tijdens het onderzoek tot na de dag-75 veiligheid follow-up visite.;Alle patiënten:
Gedeeltelijke onthouding (kalender, symptomatisch, post-ovulatie methoden), terugtrekken (coitus interruptus), enkel spermiciden en lactationele amenorroe zijn geen acceptabele anticonceptie methoden.
Vrouwelijk condoom en mannelijk condoom dienen niet tegelijkertijd gebruikt te worden.
9. Dient een schriftelijke toestemming voor deelname aan het onderzoek te geven en in staat te zijn om het schema met protocolbeoordelingen na te leven.
10. Patiënten moeten documentatie hebben van een positieve Varicella zoster-virus (VZV), immunoglobuline G (IgG)-antilichaamstatus of volledige VZV-inenting minstens 30 dagen vóór randomisatie
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Uitsluitingen in verband met algemene gezondheid:
1. Ernstige uitgebreide colitis, zoals aangetoond door:
* het oordeel van de arts dat de patiënt waarschijnlijk een colectomie of ileostomie zal moeten ondergaan binnen de 12 weken vanaf baseline;
* huidig of recent (binnen 3 maanden) bewijs van snel uitbreidende colitis, toxische megacolon of darmperforatie.
2. Diagnose van ziekte van Crohn, onbepaalde colitis, of de aanwezigheid/voorgeschiedenis van een fistel consistent met de ziekte van Crohn, microscopische colitis, bestralingscolitis of ischemische colitis
3. Een ontlastingsonderzoek hebben dat positief is voor pathogenen (ova en parasieten, bacteriën) of positieve test voor toxineproducerende Clostridium difficile (C. difficile) bij screening. PCR ( polymerase kettingreactie ) onderzoek van de ontlasting voor C. difficile kan worden gebruikt om valse positieven te sluiten. Als positief, patiënten mogen worden behandeld en opnieuw getest. Documentatie van een negatief testresultaat voor pathogenen [ova en parasieten, bacteriën] is vereist binnen 60 dagen na Dag 1.
4. Zwangerschap, borstvoeding of positief serum voor *-humaan choriongonadotropine (*-hCG), gemeten bij screening
5. Klinisch relevante lever- of longziekte, neurologische, oftalmologische, endocriene, psychiatrische of andere belangrijke systemische ziekte die de uitvoering van het protocol of de interpretatie van het onderzoek moeilijk maakt of die een risico voor de patiënt zou opleveren bij deelname aan dit onderzoek
6. Klinisch relevante cardiovasculaire aandoeningen, inclusief voorgeschiedenis of aanwezigheid van:
* recent (binnen de afgelopen 6 maanden) optreden van myocardinfarct, onstabiele angina, beroerte, TIA (Transient Ischemic Attack - voorbijgaande ischemische aanval), gedecompenseerd hartfalen dat ziekenhuisopname vereist, hartfalen van klasse III/IV, sick sinus-syndroom of ernstige onbehandelde slaapapneu;
* verlengd Fridericia*s gecorrigeerd QT-interval (QTcF; QTcF > 450 msec voor mannen, > 470 msec voor vrouwen) of een bijkomend risico op QT-interval verlenging (bijv. hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, aangeboren lang-QT-syndroom);
* hartslag in rust < 55 bpm bij afname van de vitale functies als onderdeel van een lichamelijk onderzoek bij screening
7. Voorgeschiedenis van diabetes mellitus type 1 of ongecontroleerde diabetes mellitus type 2 met geglycosyleerd Hb (HbA1c) > 9%, of diabetespatiënten met significante comorbide aandoeningen zoals retinopathie of nefropathie
8. Voorgeschiedenis van uveïtis [in het afgelopen jaar) of macula-oedeem.
9. Bekende actieve bacteriële, virale, of mycobacteriële infectie of schimmelinfectie of andere infectie (waaronder tuberculose [TB] of atypische mycobacteriële ziekte [maar exclusief schimmelinfectie van de nagelbedden, lichte infectie van bovenste luchtwegen en lichte huidinfectie]) of een belangrijke episode van infectie waarvoor ziekenhuisopname of behandeling met intraveneuze antibiotica binnen 30 dagen vóór screening of orale antibiotica binnen 14 dagen vóór screening noodzakelijk was
10. Voorgeschiedenis van kanker, inclusief vaste tumoren en hematologische maligniteiten (behalve basaalcel- en in situ plaveiselcelcarcinomen van de huid of baarmoederhals die zijn weggesneden en verdwenen) of mucosale dysplasie in de colon
11. Voorgeschiedenis van alcohol- of drugsmisbruik binnen 1 jaar voorafgaand aan randomisatie;Medicijnen gerelateerde exclusies:;12. Geschiedenis van de behandeling met een biologisch middel binnen 8 weken of 5 eliminatiehalfwaardetijden van deze vertegenwoordiger vooraf ( indien dat minder is ) randomisatie
13. Voorgeschiedenis van behandeling met een biologisch middel binnen 5 eliminatiehalfwaardetijden van dat middel voorafgaand aan randomisatie;14. Voorgeschiedenis van behandeling met lokale rectale 5 - aminosalicylzuur rectale of topische steroïden binnen 2 weken na screening endoscopie of anti - motiliteit medicijnen ( zoals difenoxylaat / atropine ) tijdens Screening
15. Toediening van een levend vaccin of levend verzwakt vaccin binnen 4 weken voorafgaand aan randomisatie
16. Geplande gelijktijdige behandeling met immunosuppressieve middelen (bv , azathioprine (AZA) , 6-mercaptopurine (6 - MP) of methotrexaat) na randomisatie . Patiënten die AZA , 6 - MP , of methotrexaat ontvangen bij Screening moeten de behandeling met deze middelen voorafgaand aan de randomisatie stopzetten.
17. Behandeling met klasse Ia of klasse III anti-aritmische middelen of behandeling met twee of meer middelen in combinatie waarvan bekend is dat het de PR interval verlengt.
18. Patiënten die primaire non - responders op 2 of meer biologische middelen waren goedgekeurd voor de behandeling van UC ( bijvoorbeeld anti - TNF middelen of vedolizumab )
19. Serumcreatinine ** 1.4 mg/dL voor vrouwen of * 1.6 mg/dL voor mannen
20. Aantasting van de leverfunctie of aanhoudende verhoging van aspartaataminotransferase (AST) of alanine-aminotransferase (ALT) * 2 maal de bovenlimiet van normaal (ULN) of direct bilirubine * 1,5 maal ULN
21. Aantal bloedplaatjes * 100,000/µL
22. Hemoglobine * 8.5 g/dL
23. Neutrofielen * 1500 /µL
24. Absoluut aantal witte bloedcellen * 3500 /µL
25. Absoluut aantal lymfocyten * 800/µL
26. ECG met een klinisch significante afwijking
27. Geforceerd expiratoir volume in 1 seconde (FEV1) of geforceerde vitale capaciteit (FVC) < 70% van de voorspelde waarden bij screening
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
EudraCT | EUCTR2015-000319-41-NL |
ClinicalTrials.gov | NCT02435992 |
CCMO | NL53430.029.15 |