Primaire doelstelling van het onderzoek:Het primaire doel is de verificatie van de nauwkeurigheid en prestaties van het GlycostatTM-systeem, inclusief de mogelijkheid om een goede glucose controle te garanderen door middel van het algoritme. De…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Overige aandoening
Synoniemen aandoening
Aandoening
Intensive care - Glycemic control in the ICU
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Hoofddoel:
Om de nauwkeurigheid en prestaties van het GlycostatTM-systeem te verifiëren,
inclusief het vermogen om een goede glykemische controle te verzekeren door
middel van zijn algoritme. De nauwkeurigheid van Glycostat, uitgedrukt in MARD
(Mean Absolute Relative Difference), het gemiddelde gemiddelde van de relatieve
afwijking van de referentie (bloedgasmeting) moet worden bepaald
Secundaire uitkomstmaten
Secundaire doelstelling (en):
Het bepalen wat de benodigde tijd is voor het bereiken van de glucose
streefwaarden en of deze in vergelijking met de routine standaard zorg rondom
glucose controle en monitoring op de ICU kan worden verminderd en/of verbeterd
door het volgen van het advies van het Glycostat-algoritme met betrekking tot
infusiesnelheid van de insuline. Deze controlegroep gegevens zijn afkomstig van
historische gegevens over de glucose controle van ten minste 40 patiënten die
zijn geëxtraheerd uit EPIC, het lokale ziekenhuisinformatiesysteem voor de
gezondheidszorg
Achtergrond van het onderzoek
Flowsion A / S (www.flowsion.dk) heeft het GlycostatTM-systeem ontwikkeld. Het
is bedoeld voor het continu meten, registreren en volgen van het
bloedglucosegehalte (BGL) bij ernstig zieke patiënten, dat wil zeggen patiënten
die intensief worden behandeld in de operatiekamers, spoedeisende hulp,
verkoever/PACU en een Intensive Care Unit (ICU). Daarnaast heeft Glycostat een
algoritme dat advies geeft over de insuline-infusiesnelheid die, indien
aangehouden, een goede glucosecontrole geeft.
Hyperglykemie komt bij de IC-patiëntenpopulatie zeer frequent voor, als gevolg
van o.a. verworven stress-geïnduceerde insulineresistentie. Het is bekend dat
hyperglycemie geassocieerd wordt met staat een toename van ernstig
gecompliceerd beloop (outcome met betrekking tot zowel mortaliteit als
morbiditeit) (1-4). Twee grote prospectieve gerandomiseerde gecontroleerde
onderzoeken hebben aangetoond dat hyperglykemie niet alleen een indicatie is
voor een slechte uitkomst, maar dat ook het behandelen van deze patiënten met
grote insulinedoses om de glucosespiegels terug te brengen tot het normale
bereik zowel de mortaliteit als de morbiditeit aanzienlijk kan verminderen (5
en 6).
Als resultaat van de twee grote onderzoeken van Greet Van Den Berghe (5 en 6)
wordt er meer aandacht besteed aan glucosecontrole op de ICU-setting. Aangezien
de hersenen echter voor hun energieproductie uitsluitend van glucose
afhankelijk zijn, bestaat er grote bezorgdheid over het mogelijk overdoseren
van insuline en het veroorzaken van hypoglykemie, wat kan leiden tot
hersenbeschadiging en overlijden. Als gevolg hiervan wordt het streefniveau
voor bloedglucose vaak verhoogd boven de algemeen geaccepteerde normale
streefwaarde (dwz 8,3 mmol/L in plaats van 4,4 tot 6,1 mmol/L) (7) als
compromis tussen de voordelen van het verlagen en normaliseren van de
bloedglucose en het gevaar van hypoglykemie. Dit advies is gebaseerd op de
bevindingen van de zogenaamde NICE Sugar-studie (17) waarin patiënten grote
hoeveelheden insuline kregen zonder dat frequent genoeg de glucoseconcentratie
werd gemeten. Dit resulteerde in een verhoogde mortaliteit in de te strakke
glucosestudiegroep in vergelijking met het hogere glucoseconcentratie
streefwaarde van de controlegroep.
Hoewel het voordeel van strakke glucosecontrole niet is bevestigd in recenter
gepubliceerd werk, is men het er algemeen over eens dat glucosecontrole
belangrijk is. Continue monitoring, ondersteund door een algoritme, zou niet
alleen gunstig zou zijn voor de patiënten, maar ook antwoord kunnen geven op
enkele van de openstaande vragen binnen het gebied van strakkere
glucosecontrole (8).
Ongeacht de specifieke streefwaarde van de glucosespiegel zijn
arbeidsintensieve frequente bloedglucosemetingen en berekeningen van de
benodigde insuline-infusiesnelheid vereist bij het begin van de
insuline-infusietherapie, totdat de patiënt stabiele glucosewaarden laat zien.
De te verwachten hoogste frequentie van bloedafname voor de glucosemonitoring
in de vroege fase van het onderzoek is tweemaal per uur. Zodra deze
glucosewaarden een stabiele trend laten zien kan doorgaans worden volstaan om
iedere vier uur bloedglucosemeting uit te voeren. Bloedglucose wordt momenteel
gemeten door bloedmonsters (arterieel, capillair of veneus) van de patiënt af
te nemen en met behulp van een centrale laboratoriumanalyse, een
bloedgasinstrument, een vaste laboratoriumanalysator die lokaal op de IC is
geplaatst, een point-of-care (POC) glucosemeter of een strip (vergelijkbaar met
die gebruikt door mensen met diabetes in de thuis situatie) de glucose waarde
te bepalen. Handmatige afname van bloedmonsters en bloedglucosemetingen worden
gewoonlijk 12 tot 24 keer per dag verricht gedurende een periode van enkele
dagen om te controleren op veranderingen in de reactie van de patiënt op de
insulinetherapie en om ervoor te zorgen dat insuline wordt toegediend in
overeenstemming met de voeding van de patiënt.
Aangezien Glycostat glucosewaarde continu en nauwkeurig kan meten en vervolgens
de insuline-infusiesnelheid kan berekenen leidt dat tot de best haalbare
glucose controle. Hierdoor kan Glycostat mogelijk de arbeidsinspanning met
betrekking tot glucosecontrole verlagen en mogelijk bijdragen tot een
verbeterde glucosecontrole op de ICU.
Doel van het onderzoek
Primaire doelstelling van het onderzoek:
Het primaire doel is de verificatie van de nauwkeurigheid en prestaties van het
GlycostatTM-systeem, inclusief de mogelijkheid om een goede glucose controle te
garanderen door middel van het algoritme. De nauwkeurigheid van Glycostat,
uitgedrukt in MARD (Mean Absolute Relative Difference) en het gemiddelde van de
relatieve afwijking van de referentie (bloedgasmeting) moeten worden bepaald.
Secundaire doelstelling (en):
Het bepalen wat de benodigde tijd is voor het bereiken van de glucose
streefwaarden en of deze in vergelijking met de routine standaard zorg rondom
glucose controle en monitoring op de ICU kan worden verminderd en/of verbeterd
door het volgen van het advies van het Glycostat-algoritme met betrekking tot
infusiesnelheid van de insuline. Deze controlegroep gegevens zijn afkomstig van
historische gegevens over de glucose controle van ten minste 40 patiënten die
zijn geëxtraheerd uit EPIC, het lokale ziekenhuisinformatiesysteem voor de
gezondheidszorg.
Onderzoeksopzet
3. Ontwerp van het onderzoek
Alle geïncludeerde patiënten maken deel uit van de onderzoekgroep:
- Controlegroep: data uit historische patiëntgegevens over glucosecontrole,
geëxtraheerd uit het EPIC. Bij deze patiënten vond glucose controle en
aanpassing van de insulinedosis plaats volgens de normale procedure en
standaard zorg in de ICU.
- Onderzoeksgroep: Geïncludeerd patiënten ondergaan glucosecontrole middels
Glycostat. Het advies vanuit het Glycostat algoritme dat betrekking heeft op de
insuline-infusiesnelheid wordt gevolgd, zolang de ICU-staf van mening is dat
het insuline-infusieadvies acceptabel is.
Het doel is om het onderzoek in totaal binnen 90 dagen uit te voeren. Elke
patiënt zal gedurende 72 uur worden gevolgd. Het maximale aantal bloedmonsters
dat nodig is voor het onderzoek is 40 bloedmonsters gedurende 72 uur.
Het onderzoek is een niet-gerandomiseerde open-label, enkelvoudige arm
experimenteel onderzoek op één locatie.
Alle patiënten krijgen een intraveneuze Glycostat-sonde in het distale lumen
van de centrale veneuze katheter (CVC). Met betrekking tot de indicatie voor de
CVC kan worden opgemerkt, dat de CVC reeds is ingebracht op andere klinische
gronden en niet specifiek voor de deelname aan dit onderzoek. Alle patiënten
worden onderworpen aan glucosemetingen via maximaal 40 bloedgasmetingen. Elk
bloedmonster is maximaal 5 ml. De blootstelling aan Glycostat is 72 uur. De
bloedgasmonsters voor het onderzoek worden gelijkmatig verdeeld over de 72 uur.
De controlegroep bestaat uit historische patiëntgegevens
(bloedglucoseconcentratie en insulinedosering) geëxtraheerd uit EPIC en is
nodig om te onderzoeken of het Glycostat-algoritme de glucosewaarden van de
patiënt minstens zo goed kan helpen reguleren als de standaardpraktijk van
glucosecontrole op de ICU.
8.1 Onderzoeksparameters / eindpunten
8.1.1 Belangrijkste onderzoeksparameter / eindpunt
Iedere studiepatiënt heeft gedurende 72 uur een Glycostat-sonde in de CVC. De
nauwkeurigheid van Glycostat-glucosemetingen zal worden bepaald, uitgedrukt in
Mean Absolute Relative Difference (MARD), waarbij het gemiddelde van de
relatieve afwijking van de referentie (bloedgasmeting) zal worden bepaald.
Glycostat-meetwaarden worden vergeleken met standaard bloedglucosewaarden van
het standaard ICU-bloedgasmeetinstrument. De Glycostat-meetwaarde is evenredig
met de bloedglucosewaarde van de patiënt. Om de absolute bloedglucosespiegel
van Glycostat te bepalen, wordt het in eerste instantie gekalibreerd na
plaatsing van de centrale veneuze sonde. Om te compenseren voor het mogelijke
verstorende effect van de vorming van een bio-film op de sonde wordt Glycostat
eenmaal per 24 uur opnieuw gekalibreerd op een vooraf bepaald tijdstip van de
dag. Per patiënt worden maximaal 40 bloedgasmetingen ter bepaling van de
bloedglucosespiegel van de patiënt uitgevoerd. De belangrijkste
onderzoeksparameter is de MARD tussen de Glycostat-metingen op het moment van
de bloedgasmeting en de standaard gemeten bloedglucosewaarde.
8.1.2 Secundaire onderzoeksparameters / eindpunten (indien van toepassing)
Het bepalen wat de benodigde tijd is voor het bereiken van de glucose
streefwaarden en of deze in vergelijking met de routine standaard zorg rondom
glucose controle en monitoring op de ICU kan worden verminderd en/of verbeterd
door het volgen van het advies van het Glycostat-algoritme met betrekking tot
infusiesnelheid van de insuline. Deze controlegroep gegevens zijn afkomstig uit
de historische gegevens over de glucose controle van ten minste 40 patiënten
(extractie vanuit EPIC).
8.1.3 Andere onderzoeksparameters (indien van toepassing)
Glycostat heeft informatie nodig over de lengte en gewicht (BMI) van de
proefpersonen om het algoritme te laten functioneren. Daarnaast heeft Glycostat
informatie nodig over de insuline-infusiesnelheid.
8.1.4 Randomisatie, blindering en toewijzing van behandelingen
Er vindt geen randomisatie plaats. Maar er zijn 2 studiegroepen.
Controlegroep: historische patiëntgegevens over bloedglucoseconcentratie en
insulinedosering geëxtraheerd uit EPIC. Controlegroep patiënten hebben
glucosecontroles ondergaan volgens de normale standaardprocedure van de ICU.
Studiegroep: Alle geïncludeerde patiënten maken deel uit van de
onderzoekgroep. Glucosecontrole vindt plaats met behulp van de
Glycostat-meetwaarden. Het advies vanuit het Glycostat algoritme dat betrekking
heeft op de insuline-infusiesnelheid wordt gevolgd, zolang de ICU-staf van
mening is dat het insuline-infusieadvies acceptabel is.
Studieprocedures
De procedure wordt beschreven in de Gebruiksaanwijzing voor Glycostat. De
opstartvolgorde tot kalibratie wordt weergegeven op het Glycostat-display. De
procedure kan als volgt worden samengevat:
De Glycostat-applicatie wordt gestart op het basisstation door te dubbelklikken
op het Glycostat-app-pictogram op het touchscreen.
Er klinkt een geluidssignaal. Als de gebruiker het hoort, bevestigt de
gebruiker dit op het touchscreen.
Glycostat vraagt u vervolgens om patiëntgegevens in te voeren zoals weergegeven
op het patiënt-ID-scherm. Voer de patiënt-ID (studienummer) in via het
touchscreen-toetsenbord volgens de procedure van uw ziekenhuis
Voer vervolgens het lichaamsgewicht van de patiënt in kg in en druk op
Bevestigen op het touchscreen.
Voer vervolgens de huidige insuline-infusiesnelheid in ml / uur in en druk op
bevestigen.
Vervolgens is het tijd om de Glycostat-sonde te installeren:
a. Open de complete set van de Glycostat-sonde
b. Gebruik de Glycostat Probe 20 of 16 cm verpakking afhankelijk van de lengte
van de geplaatste Arrow CVC. Inspecteer de verpakking van de sonde en
introducer voordat u deze opent om de integriteit van de verpakking te
controleren.
c. Als de verpakking niet beschadigd is, pak dan de Glycostat Probe 16 of 20 cm
verpakking uit. Houd er rekening mee dat de sonde en de CVC-introducer steriel
worden geleverd. Let op: gebruikers moeten tijdens het inbrengen aseptische
technieken toepassen.
d. Deze stap moet worden uitgevoerd door een arts. Steek de voerdraad helemaal
in het distale lumen van de CVC totdat de voerdraad aan de CVC-Luer-lock
aansluiting kan worden bevestigd. Beweeg de begeleidingsdraad een paar keer in
en uit om binnen de CVC wat meer ruimte te creëren op de mogelijk smalle
plaatsen in het midden en aan de distale punt van de katheter. Gooi de
begeleidingsdraad weg.
e. Steek vervolgens de sonde in het distale lumen van de centraal veneuze
katheter met behulp van de CVC-introducer. De sonde moet helemaal worden
ingebracht totdat de Luer-aansluiting van de sonde op de Luer-aansluiting van
het CVC distale lumen kan worden geschroefd.
Let op: De microdialyse-sonde kan worden ingebracht, op voorwaarde dat de CVC
op meer dan 2,5 cm van het atrium wordt geplaatst om risico's voor de patiënt
te voorkomen.
f. Gooi de CVC-introducer weg.
g. Neem het volgende pakket (Consumable Kit package). Inspecteer de verpakking
voordat u deze opent om de integriteit van de verpakking te controleren.
h. Als het pakket niet beschadigd is, pak dan het pakket met verbruiksartikelen
uit.
ik. Sluit Luer-locks van de sonde aan op de satelliet.
j. Plaats de front-end in de satelliet.
k. Sluit het deksel van de satelliet.
l. Bevestig de satelliet aan de patiënt volgens de normale praktijk van uw ICU.
m. Plaats de reagenscassette in de basiseenheid.
n. Sluit het deksel.
Als alle bovenstaande taken zijn uitgevoerd: Druk op Bevestigen op het scherm
Waarschuwing: trek niet aan de sonde wanneer deze aan de CVC is bevestigd
Waarschuwing: gebruik de USB-poort niet tijdens het plaatsen van de sonde.
Let op: Let erop dat u de slangen zo plaatst dat het risico op verstrikking
wordt verminderd.
Let op: Dagelijks controleren of lekkage van reagentia is opgetreden.
Na bevestiging gaat het systeem in de Priming-modus. Dit duurt 30-60 minuten
Vervolgens informeert het systeem dat het vullen is voltooid. Druk op de knop
Kalibratie starten
Het kalibratiescherm stap 1 wordt weergegeven op het display. Neem binnen 5
minuten een bloedgasmonster om de glucosewaarde te meten. Druk op de knop
Bloedmonster genomen.
Kalibratiescherm 2 wordt weergegeven op het display
Voer de bloedglucosewaarde in de weergegeven eenheden in en druk op de knop
Kalibreren
Vervolgens wordt het hoofdscherm zonder glucosewaarde weergegeven. Opmerking:
de bloedglucosewaarde gemeten door Glycostat wordt weergegeven wanneer de
vertraging van 12-20 minuten is verstreken. Merk ook op dat als gevolg van deze
vertraging de glucosewaarde op het display de waarde is van 12-20 minuten
geleden.
1. Wanneer de vertraging van ongeveer 12-20 minuten is verstreken, wordt de
bloedglucosewaarde weergegeven.
2. Het systeem zal proberen de bloedglucosewaarde van de patiënt te reguleren
tot een streefwaarde die het gemiddelde is van de bovenste en onderste
bloedglucose grenswaarden. Dit wordt verkregen door aanbevelingen voor
insuline-infusiesnelheid te geven. Het regelsysteem zal de BGL agressiever naar
de doelwaarde drijven wanneer de BGL buiten de controlelimieten valt.
De aanbevolen insuline-infusiesnelheid wordt op het display weergegeven als
deze meer afwijkt van de huidige insuline-infusiesnelheid dan is gespecificeerd
in de instellingen van de afdeling.
3. Als de insuline-infusiesnelheid is aangepast, wijzigt u deze ook op het
systeem door op de knop Insuline-infusiesnelheid te drukken. Het scherm
verschijnt en de insuline-infusiesnelheid kan worden ingevoerd. De weergegeven
aanbevolen insuline-infusiesnelheid verdwijnt als deze niet meer afwijkt van de
ingevoerde insuline-infusiesnelheid dan gespecificeerd door de instelling van
de afdeling.
4. Het systeem moet dagelijks worden gekalibreerd. De tijd voor dagelijkse
kalibratie wordt gespecificeerd door afdelingsinstellingen. Het aftellen naar
kalibratie wordt bovenaan het scherm weergegeven, maar het systeem kan
desgewenst altijd worden gekalibreerd.
Wanneer het tijd is om te kalibreren, wordt de gebruiker hiervan op de hoogte
gesteld en wordt de kalibratie tijdens het opstarten op dezelfde manier
uitgevoerd als de kalibratie.
Als het systeem de afgelopen 26 uur niet is gekalibreerd, stopt het systeem met
het weergeven van bloedglucosemetingen.
5. Zowel bij optreden van een hypo-of hyperglycemie verschijnen er alarmen.
6. Het verbruiksmateriaal moet om de derde dag worden vervangen. Bovenaan het
scherm is een count-down zichtbaar. Een waarschuwing en alarm waarschuwt de
gebruiker wanneer het tijd is om disposibles te vervangen. Voor het verwisselen
van dit verbruiksmateriaal moet de sonde van de patiënt worden verwijderd en
het systeem worden uitgeschakeld door de aan/uit-knop gedurende ~5 seconden
ingedrukt te houden. Als het scherm zwart is, moet u de stroomtoevoer van het
net loskoppelen. Verwijder vervolgens de cassette uit het basisstation en gooi
het weg volgens het afdelingsbeleid. Als u Glycostat voor deze patiënt wilt
blijven gebruiken, voer dan een volledige nieuwe start uit.
8.3 Intrekken van deelname aan de studie door de patiënt zelf of onderzoeker
De proefpersonen kunnen het onderzoek te allen tijde om welke reden dan ook
verlaten en kunnen dat doen zonder dat er een gevolg is voor hun behandeling.
De onderzoeker kan ook besluiten om een proefpersoon om dringende medische
redenen uit het onderzoek te verwijderen.
8.4 Vervanging van individuele proefpersonen na staken van deelname aan het
onderzoek
Nieuwe patiënten zullen worden toegevoegd ter vervanging van de patiënten die
zich hebben teruggetrokken uit het onderzoek om de 20 inschrijvingen van
patiënten in totaal te garanderen.
8.5 Follow-up van proefpersonen die zich uit de behandeling hebben
teruggetrokken
Er is geen follow-up voor patiënten die zich uit het onderzoek hebben
teruggetrokken.
8.6 Tijdige beëindiging van het onderzoek
Er is niet voorzien in een voortijdige beëindiging van het onderzoek.
Inschatting van belasting en risico
De ingeschreven patiënten zullen gedurende de 72 uur van de inschrijving tot 40
bloedmonsters van 5 ml geven. Het bijbehorende infectierisico en het
bloedverlies zijn de belangrijkste nadelen voor de ingeschreven patiënten.
De klinische evaluatie van Glycostat heeft aangetoond dat het apparaat
bloedglucosewaarden kan meten met een nauwkeurigheid die vergelijkbaar is met
die van veelgebruikte bloedglucose -apparaten. Het biedt patiënten het extra
voordeel dat de meting continu is en dat alarmen worden geactiveerd zodra een
hyper- of hypoglemie wordt vastgesteld. Zo kunnen ICU-medewerkers dit
vroegtijdig herkennen en adequaat reageren op de waarneming dat de
bloedsuikerspiegel van de patiënt te hoog of te laag is. Hierdoor wordt het
voor hen mogelijkwellicht gemakkelijker de glucose te monitoren.
Naast de meetfunctie berekent Glycostat een aanbevolen insuline-infusiesnelheid
om de bloedglucosewaarde van de patiënt binnen de door het klinisch personeel
vastgestelde boven- en ondergrenzen te houden. De huidige stand van de techniek
voor het regelen van de bloedglucoseconcentratie wordt gedaan door te kijken
naar de meest recente handmatige bloedglucosemetingen en via een papieren of
geautomatiseerd protocol, handmatig te bepalen welke insuline-infusiesnelheid
moet worden toegepast.
De algoritmen worden doorgaans geïmplementeerd als schriftelijke instructies,
waarbij berekeningen worden uitgevoerd door ICU-personeel wanneer een nieuwe
glucosewaarde beschikbaar is (meestal elke 1-4 uur).
Computer gebaseerde algoritmen die erop gericht zijn om het verplegend
personeel advies te geven over de insuline-infusiesnelheid zijn in de handel
verkrijgbaar geworden, hetzij als zelfstandige (stand-alone) software, hetzij
als onderdeel van halfautomatische insuline-infusiesysteem. Studies hebben
aangetoond dat geautomatiseerde protocollen beter presteren om de
bloedglucosewaarden van de patiënt binnen bepaalde grenzen te houden dan
handmatige protocollen.
Door geautomatiseerd advies over insuline-infusiesnelheid te combineren met
continue bloedglucosemonitoring, biedt Glycostat patiënten het voordeel om de
bloedglucosewaarde binnen vastgestelde grenzen te houden, terwijl hyper- of
hypoglycemie wordt vermeden. Juist omdat deze uitschieters van
bloedglucosewaarden geassocieerd worden met een gecompliceerd beloop op de IC
en langere IC-opnameduur.
2.1 Samenvatting van bekende en potentiële risico's en voordelen
2.1.1 Klinische achtergrond en medisch voordeel
Glycostat is bedoeld voor gebruik bij ernstig zieke volwassenen op Intensive
Care Units (ICU's), waar het kwantitatieve continue monitoring van de
bloedglucosespiegel en advies over de insuline-infusiesnelheid biedt. Het
klinische evaluatierapport van Glycostat. bevat een gedetailleerde samenvatting
van de klinische achtergrond voor glucosemonitoring en glucose regulatie bij
deze patiëntenpopulatie.
Belangrijk is het vermijden van complicaties van hyperglycemie (hoge
bloedglucose) en hypoglckemie (lage bloedglucose), die veel voorkomen bij
ernstig zieke patiënten. Hyper- en hypoglykemie gaan gepaard met een hoog
risico op nadelige klinische outcome.
Cruciaal om verdere complicaties te voorkomen maakt het van belang de
bloedglucosewaarden bij IC-patiënten om binnen de voorgeschreven grenzen te
houden.
Momenteel zijn er verschillende commercieel beschikbare technologieën om
bloedglucosewaarden te meten in de ICU: Central Laboratory Devices (CLD),
Handheld Point-of-Care (POC) -apparaten en Blood Gas Analyzers (BGA's). CLD's
vertegenwoordigen de gouden standaard voor nauwkeurigheid, maar hebben een
langere doorlooptijd voor resultaten, omdat ze zich niet aan het bed bevinden.
Handheld POC's en BGA's worden daarom vaak gebruikt om de bloedglucosewaarde
van de patiënt op de ICU te meten. Van deze apparaten zijn BGA's over het
algemeen nauwkeuriger. Ze hebben echter allemaal het nadeel dat glucosemeting
intermitterend is, niet continu, en een verhoogde meetfrequentie resulteert in
een grotere werklast voor verpleegkundigen. Hyper- of hypoglycemie die optreden
tussen meetpunten worden mogelijk niet herkend.
Het voordeel van continue bloedglucose-meting is dat zowel hypo- als
hyperglycemie niet worden gemist en dat de werklast van de verpleegkundige kan
worden verminderd. Er zijn ook verschillende commercieel verkrijgbare systemen
voor continue glucosemonitoring (CGM), waarbij verschillende technologieën
worden toegepast, variërend van meer invasieve systemen in een bloedvat tot
minder invasieve subcutane systemen. Subcutane systemen zijn getest in
klinische onderzoeken met verschillende resultaten. Hun nauwkeurigheid is
slecht gebleken voor patiënten met een verminderde microcirculatie.
Intravasculaire microdialyse, de methode die wordt toegepast door het
Glycostat-apparaat, maakt continue bloedglucosemetingen mogelijk zonder
bloedafname. De methode werd voor het eerst experimenteel beschreven in 1996 en
is onderzocht als onderdeel van het medische apparaat van Eirus (Maquet
Critical Care, Solna, Zweden). Deze methode is meer invasief, omdat hiervoor
een sonde in een bloedvat moet worden geplaatst. Zowel Glycostat als Eirus
gebruiken de centrale veneuze katheter (CVC) die routinematig wordt geplaatst
bij patiënten op de ICU.
De klinische evaluatie van Glycostat heeft aangetoond dat het apparaat
bloedglucosewaarde kan meten met een nauwkeurigheid die vergelijkbaar is met
die van veelgebruikte BGA-apparaten. Het biedt patiënten het extra voordeel dat
de meting continu is en dat alarmen worden geactiveerd zodra een hyper- of
hypoglycemie wordt vastgesteld. Zo kunnen ICU-medewerkers dit tijdig herkennen
en reageren als de bloedsuikerspiegel van de patiënt te hoog of te laag is.
Hierdoor wordt het beter mogelijk glucosecontrole uit te voeren.
Naast de meetfunctie berekent Glycostat een aanbevolen insuline-infusiesnelheid
om de bloedglucosewaarde van de patiënt binnen de vastgestelde norm te houden.
De huidige stand van de techniek voor het regelen van de
bloedglucoseconcentratie wordt gedaan door te kijken naar de meest recente
handmatige bloedglucosemetingen en via een papieren of geautomatiseerd
protocol, handmatig te bepalen welke insuline-infusiesnelheid moet worden
toegepast. De algoritmen worden doorgaans geïmplementeerd als schriftelijke
instructies, waarbij berekeningen worden uitgevoerd door ICU-personeel wanneer
een nieuwe glucosewaarde beschikbaar is (meestal elke 1-4 uur).
Computer gebaseerde algoritmen die erop gericht zijn om het verplegend
personeel advies te geven over de insuline-infusiesnelheid zijn in de handel
verkrijgbaar geworden, hetzij als zelfstandige (stand-alone) software, hetzij
als onderdeel van halfautomatische insuline-infusieapparaten. Studies hebben
aangetoond dat geautomatiseerde protocollen beter presteren om de
bloedglucosewaarde van de patiënt binnen bepaalde grenzen te houden dan
handmatige protocollen.
Door geautomatiseerd advies over insuline-infusiesnelheid te combineren met
continue bloedglucosemonitoring, biedt Glycostat patiënten het voordeel om de
bloedglucosewaarde binnen vastgestelde grenzen te houden, terwijl hyper- of
hypoglycemie wordt vermeden, waarvan bekend is dat ze geassocieerd zijn met
complicaties en langer IC-opnameduur.
2.1.2 Rechtvaardiging en / of risico-batenanalyse voor individuele risico's
Tijdens risicobeoordeling was het mogelijk om risicobeheersingsmaatregelen te
implementeren die het risico op schade verlaagden tot een acceptabel niveau
zoals gedefinieerd door Flowsion. Voor de volgende gevaren was dit echter niet
mogelijk. In de volgende tabel wordt een motivatie gegeven om door te gaan met
het ontwerp en de productie van Glycostat, ondanks dat restrisico's in de
categorie 'gemiddeld' vallen.
GEVAAR # OMSCHRIJVING REST RISICO (RPN2) RECHTVAARDIGING
RA-42 Onvoldoende reiniging en slechte hygiëne kunnen kruisbesmetting en
daardoor infectie van patiënten en operatoren veroorzaken. 6 (gemiddeld) Dit
verschilt niet van andere apparatuur die in de ICU-omgeving wordt gebruikt. Er
is geen indicatie dat Glycostat een groter risico veroorzaakt dan enig ander
apparaat dat via een CVC wordt geïntroduceerd.
RA-60 Verkeerde en te hoge glucosewaarde ingevoerd tijdens kalibratie. Dit kan
tijdens monitoring van bloedglucosewaarde onopgemerkt ernstige hypoglykemie
veroorzaken. 8 (gemiddeld) Er zijn twee risicobeheersingsmaatregelen
geïmplementeerd om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het voordeel van het
apparaat is groter dan het restrisico.
RA-157 Verkeerde en te lage glucosewaarde ingevoerd tijdens kalibratie. Dit kan
tijdens monitoring van de bloedglucosewaarde onopgemerkte ernstige
hyperglycemie veroorzaken. 8 (gemiddeld) Er zijn twee
risicobeheersingsmaatregelen geïmplementeerd om het risico zoveel mogelijk te
beperken.
Er worden twee risicobeheersingsmaatregelen genomen om het risico zoveel
mogelijk te beperken. Het voordeel van het apparaat is groter dan het
restrisico.
RA-176 De patiënt heeft een zeer hoge bloedglucosewaarde en de gebruiker
verhoogt de insuline-infusiesnelheid boven de aanbeveling van Glycostat. 8
(medium) Het apparaat regelt de insuline-infuuspomp niet en kan daarom niet
voorkomen dat de gebruiker verkeerde beslissingen neemt.
RA-151 De patiënt/personeelslid struikelt over de draden en slangen van de
basiseenheid naar de satelliet met als gevolg
kneuzingen/breuken/ontwrichtingen. 6 (medium) Gevaar is niet beperkt tot het
Glycostat-apparaat. Patiënten/personeelsleden bewegen zich over het algemeen
voorzichtig rond de patiënt in de ICU.
RA-152 De patiënt/personeelslid struikelt over de voedingskabel met blauwe
plekken/breuken/ontwrichtingen tot gevolg. 6 (medium) Gevaar is niet beperkt
tot het Glycostat-apparaat. De patiënt/patiënt zal over het algemeen
voorzichtig rond de patiënt bewegen in de ICU.
RA-182 Operator merkt geen visueel alarm op. 8 (medium)
Risicobeheersingsmaatregel zorgt ervoor dat de alarmen zowel visueel als
auditief zijn. Het alarm wordt alleen afgeluisterd als de afdeling onderbezet
is of in belangrijkere situaties aanwezig is.
URA-21 Afleidingen in de IC leiden ertoe dat de gebruiker het alarm niet
opmerkt. 8 (medium) Risicobeheersingsmaatregel zorgt ervoor dat alarmen zowel
visueel als auditief zijn. Het alarm wordt alleen genegeerd als de afdeling
onderbemand is of op enig moment bij belangrijkere situaties aanwezig moet zijn.
2.2 Aanvaardbaarheid van het totale restrisico
Het restrisico van het Glycostat-apparaat is zoveel mogelijk beperkt. Er
blijven risico's bestaan die niet verder kunnen worden beperkt. Zoals
beschreven in punt 6.4.2 hierboven, zijn sommige daarvan inherent aan apparaten
op de IC en zouden ze dus ook aanwezig zijn als er een ander apparaat dan
Glycostat werd gebruikt.
Restrisico's in de lage categorie zullen niet leiden tot noemenswaardige
gezondheidsproblemen of de waarschijnlijkheid dat deze zich tijdens de
levensduur van het product voordoen is slechts theoretisch en onwaarschijnlijk.
Post Market Surveillance zal input leveren voor het iteratieve proces van
risicomanagement. In dit verband kan de waarschijnlijkheid van het optreden
opnieuw worden geëvalueerd.
Bij de klinische evaluatie van Glycostat zijn geen bijwerkingen vastgesteld die
verband houden met het klinische gebruik van het hulpmiddel of gelijkwaardige
hulpmiddelen. Ook zijn er geen gevaren geïdentificeerd die bij de
risicobeoordeling niet in aanmerking zijn genomen en die door het
risicobeheerproces zo veel mogelijk zijn beperkt.
Het totale restrisico wordt gecompenseerd door het Medical Benefit. Daarom is
het algemene restrisico aanvaardbaar en is er geen enkel risico dat het
vrijgeven of de verdere productie van het hulpmiddel uitsluit. Informatie over
de restrisico's is aan de gebruiker bekendgemaakt in het toestemmingsformulier
voor de patiënt.
Algemeen / deelnemers
Agtoftsvej 3 D
Sønderborg 6400
DK
Wetenschappers
Agtoftsvej 3 D
Sønderborg 6400
DK
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
Om in aanmerking te komen voor deelname aan deze studie, moet een proefpersoon
aan alle volgende criteria voldoen:
* Mannelijke en vrouwelijke proefpersonen, leeftijd * 18 jaar, * 85 jaar
* IC-patiënten (elk type) met een Arrow 3 of 4 lumen centrale veneuze katheter
(CVC in situ is onderdeel van de standaardpraktijk)
* Klinische parameters, zoals vitale functies, medische geschiedenis en
lichamelijk onderzoek zijn stabiel, beoordeeld door de hoofdonderzoeker.
* Geïnformeerde toestemming (informed consent) verkregen voorafgaand aan het
onderzoek
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Een potentiële proefpersoon die aan een van de volgende criteria voldoet, wordt
uitgesloten van deelname aan dit onderzoek:
* Bekende of vermoedelijke allergie voor te gebruiken materialen
* Komt niet in aanmerking om IV-insuline te krijgen
* IC-patiënten zonder Arrow 3 lumen of 4 lumen centrale veneuze katheter
* Eerdere deelname (gedefinieerd als deelname op dag 1) aan dit onderzoek.
* Acute en / of ernstige chronische ziekte of geschiedenis van een ziekte die,
naar de mening van de onderzoeker, een extra risico zou kunnen vormen bij het
toepassen van de Glycostat-sonde
* Deelname aan een ander onderzoek binnen 30 dagen voor aanvang van het
onderzoek
* Operatie of trauma met aanzienlijk bloedverlies in de laatste 2 maanden
voorafgaand aan het inbrengen van de micro-dialysesonde
*Patiënt met een mentale handicap of taalbarrière die een goed begrip of aan
het onderzoek in de weg staan. Zij die niet willen deelnemen aan het onderzoek
of die, naar de mening van de onderzoeker, niet geschikt zijn om aan het
onderzoek mogen deelnemen.
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL73287.100.20 |