Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2022-501485-22-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens. Primaire doelstelling:• het beoordelen van de werkzaamheid van luspatercept wat betreft de RBC-transfusieonafhankelijkheid (*RBC…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Niet-hemolytische anemieën en beenmergdepressie
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Bij de primaire werkzaamheidsanalyse worden voor de intent-to-treat populatie
(ITT-populatie) de responsrates voor de twee behandelgroepen met elkaar
vergeleken. Het primaire werkzaamheidseindpunt wordt gedefinieerd als het niet
hebben ondergaan van een RBC-transfusie van >= 12 weken met een gemiddelde
hemoglobine toename >= 1.5 g/dL gedurende dezelfde periode in de eerste 24 weken
na baseline (de periode vanaf week 1 tot en met week 24 van de
behandelperiode).
Secundaire uitkomstmaten
- RBC transfusie onafhankelijkheid (RBC-TI) gedurende 24 weken
- Gemiddelde hemoglobine verandering gedurende 24 weken
- Hematologische verbetering - erythroid respons (HI-E) per IWG
- Tijd tot HI-E
- RBC-TI voor >= 12 weken (84 dagen)
- Duur van RBC-TI >= 12 weken (84 dagen)
- Tijd van eerste dosis tot begin TI >= 84 dagen
- Tijd van eerste dosis tot eerste transfusie tijdens behandeling
- RBC transfusie last op de behandeling
- RBC-TI gedurende >= 56 dagen (8 weken)
- Deel van proefpersonen die RBC-Transfusie vrij zijn voor een periode van 24
opeenvolgende weken in de eerste 48 weken vanaf de eerste dosis
- Gezondheid-gerelateerde kwaliteit van leven
- Veiligheid
- Populatie PK model en blootstellings-respons relatie
- Antilichamen tegen het geneesmiddel
- Progressie tot AML
- Algemene overleving
Achtergrond van het onderzoek
Luspatercept (ACE-536) is een middel dat de uitrijping van erytroïde cellen
bevordert. Het is een recombinant fusie-eiwit waarin een gemodificeerde vorm
van het extracellulaire domein (ECD) van humane activinereceptor type IIB
(ActRIIB) is gekoppeld aan het Fc-deel van humaan immunoglobuline G1 (IgG1-Fc).
Luspatercept werkt in op endogene stoffen die late stadia van de erytropoëse
remmen (bijv. op groei-/differentiatiefactor 11, GDF11) en wordt gebruikt om de
afgifte van uitgerijpte erytrocyten aan de bloedbaan te verhogen.
Niet-klinische gegevens hebben aangetoond dat luspatercept zich bindt aan
stoffen die een negatief regulerend effect hebben op late stadia van de
ontwikkeling van erytroïde cellen. Luspatercept bleek de werking van deze
negatief regulerende stoffen te remmen, en zo de uitrijping van erytrocyten in
het beenmerg te bevorderen. Deze bevindingen wijzen erop dat luspatercept
mogelijk gebruikt kan worden als een nieuwe behandelmethode voor anemie, met
name in geval van aandoeningen waarbij inefficiënte erytropoëse een bijdragende
factor vormt, zoals β thalassemie en MDS.
Doel van het onderzoek
Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2022-501485-22-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
Primaire doelstelling:
• het beoordelen van de werkzaamheid van luspatercept wat betreft de
RBC-transfusieonafhankelijkheid (*RBC transfusion independence*, RBC-TI
gedurende 12 weken [84 dagen] met een bijbehorende gelijktijdige gemiddelde
stijging in hemoglobine >= 1.5 g/dL) ten opzichte van die van epoëtine alfa
voor de behandeling van anemie als gevolg van een bij IPSS-R-risicogroep *zeer
laag*, *laag* of *intermediair* ingedeeld MDS bij ESA-naïeve proefpersonen die
RBC-transfusies nodig hebben.
Secundaire doelstellingen:
• het beoordelen van de veiligheid en werkzaamheid van luspatercept ten
opzichte van die van epoëtine alfa;
• het beoordelen van de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (HRQoL) en
anemiegerelateerde uitkomstmaten (door middel van de
kwaliteit-van-levenvragenlijst van de European Organization for Research and
Treatment of Cancer [EORTC QLQ-C30] en de op anemie gerichte vragenlijst
Functional Assessment of Cancer Therapy - Anemia [FACT-An]) bij met
luspatercept behandelde proefpersonen ten opzichte van die bij met epoëtine
alfa behandelde proefpersonen.
• het beoordelen van de farmacokinetiek voor luspatercept bij proefpersonen met
MDS.
Onderzoeksopzet
ACE-536-MDS-002 is een gerandomiseerd, open-label, actief gecontroleerd fase
3-onderzoek dat in meerdere onderzoekscentra wordt uitgevoerd. De primaire
doelstelling van het onderzoek is het beoordelen van de RBC-TI in de twee
behandelgroepen, de luspaterceptgroep en de epoëtine-alfagroep, voor de
behandeling van anemie als gevolg van een bij IPSS-R-risicogroep *zeer laag*,
*laag* of *intermediair* ingedeeld MDS bij ESA-naïeve proefpersonen die
RBC-transfusies nodig hebben.
Het onderzoek bestaat uit een screeningsperiode, een behandelperiode, en een
opvolgingsperiode na de behandeling.
Screeningsperiode:
De screeningsprocedures dienen plaats te vinden in de 35 dagen voorafgaand aan
de randomisatie (nadat de proefpersoon schriftelijk heeft ingestemd met
deelname). Tijdens de screeningsperiode ondergaat de proefpersoon
(veiligheids)beoordelingen om vast te stellen of de proefpersoon geschikt is
voor deelname aan het gerandomiseerde onderzoek.
Er vindt centrale beoordeling plaats van een uitstrijk van beenmergaspiraat,
een uitstrijk van perifeer bloed en cytogenetische informatie, ter bevestiging
van de diagnose *MDS* op basis van het classificatiesysteem van de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uit 2016 (Arber, 2016) en ter bepaling van
de IPSS-R-risicogroep in de uitgangssituatie (Greenberg, 2012). Een
beenmergbiopt hoeft alleen genomen te worden als er geen toereikend
beenmergaspiraat verkregen kan worden.
Van elke proefpersoon dient voor minimaal de 16 weken direct voorafgaand aan de
dag van randomisatie, inclusief de dag van randomisatie zelf, de
transfusiegeschiedenis beschikbaar te zijn.
Randomisatie:
Via een centrale randomisatieprocedure, waarbij gebruikgemaakt wordt van
*Integrated Response Technology* (IRT), worden geschikte proefpersonen in een
verhouding van 1:1 gerandomiseerd naar de luspaterceptgroep of de epoëtine-
alfagroep. Bij de randomisatie vindt stratificatie plaats op basis van de
RBC-transfusielast in de uitgangssituatie, de ringsideroblastenstatus (RS) in
de uitgangssituatie, en de uitgangsconcentratie endogene erytropoëtine in het
serum (sEPO).
Behandelperiode:
De eerste dosis onderzoeksproduct (*investigational product*, IP) dient binnen
3 dagen na de randomisatie te worden toegediend.
Voor beide behandelgroepen geldt dat naast de onderzoeksbehandeling
gebruikgemaakt mag worden van de beste ondersteunende zorg (*best supportive
care*, BSC) als de onderzoeker dat klinisch aangewezen acht. Tot de beste
ondersteunende zorg wordt onder andere gerekend zo nodige behandeling met
transfusies, antibiotica, antivirale middelen en/of antimycotica, en
voedingsondersteuning. Niet tot onderzoeksbehandeling behorende ESA*s mogen bij
dit onderzoek niet worden gebruikt als onderdeel van de beste ondersteunende
zorg.
Elke proefpersoon dient het IP ten minste te gebruiken tot het
MDS-beoordelingsbezoek in week 24, dat staat ingepland voor dag 169, tenzij de
proefpersoon last krijgt van onaanvaardbare toxiciteiten, zijn of haar
toestemming intrekt, of voldoet aan een ander criterium voor stopzetting van de
behandeling.
De MDS-beoordeling (paragraaf 6.4.2) die plaatsvindt op dag 169 (en vervolgens
elke 24 weken [dus op dag 337, dag 505 enz.]), bestaat uit een door de
onderzoeker uitgevoerde beoordeling van het klinisch voordeel van het IP en de
status van de onderliggende aandoening. Om na de MDS-beoordeling te mogen
doorgaan met de behandeling, moet bevestigd worden dat bij de proefpersoon
sprake is van elk van de volgende twee criteria:
• aantoonbaar klinisch voordeel gedefinieerd als een transfusie afname van >= 2
pRBC eenheden/8 weken in vergelijking met baseline (gedurende een periode van 8
opeenvolgende weken tijdens de 12 weken onmiddellijk voorafgaand aan Dag 169 en
elke 24 weken daarna [bv. Dag 337, Dag 505, enz.]).
• afwezigheid van ziekteprogressie volgens de International Working Group
(IWG)-criteria voor veranderingen in het natuurlijke beloop van MDS (Cheson,
2006), op basis van centrale morfologische beoordeling van beenmerg, perifeer
bloed en cytogenetische informatie.
Op basis van de resultaten van deze beoordelingen wordt besloten of
proefpersonen de behandeling met hun IP moeten stopzetten, de evaluaties in het
kader van beëindiging van de behandeling dienen te ondergaan en vervolgens
kunnen beginnen met de opvolgingsperiode na de behandeling, of de
open-labelbehandeling met het aan hen toegewezen IP kunnen voortzetten zolang
ze aan de bovenstaande criteria blijven voldoen of totdat ze last krijgen van
onaanvaardbare toxiciteiten, hun toestemming intrekken of voldoen aan een ander
criterium voor stopzetting.
Opvolgingsperiode na de behandeling:
Alle proefpersonen die ten minste één IP-dosis hebben gekregen, dienen de
evaluaties te ondergaan die plaatsvinden in het kader van beëindiging van de
behandeling (*End of Treatment*, EOT visit) en in het kader van de opvolging na
42 dagen.
Bij deze evaluaties worden onder andere gegevens verzameld over eventuele
bijwerkingen (*adverse events*, AE*s), gelijktijdige medicatie en
RBC-transfusies (tot 8 weken na de laatste IP-dosis of het bezoek bij
beëindiging van de behandeling [EOT-bezoek], waarbij het moment dat zich als
laatste voordoet wordt aangehouden).
Daarnaast worden de proefpersonen gedurende 5 jaar vanaf de datum van de eerste
IP-dosis of gedurende 3 jaar na de laatste dosis (wat er zich het laatste
voordoet) opgevolgd voor controle op andere maligniteiten/premaligniteiten en
progressie naar AML, verzameling van gegevens over eventuele later ondergane
behandelingen tegen MDS, en beoordeling van de algehele overleving. Deze
opvolging gaat door totdat proefpersonen hun toestemming voor
onderzoeksdeelname intrekken, overlijden of niet meer bereikbaar zijn voor
opvolging. Daarvoor worden proefpersonen na behandeling gedurende 3 jaar na de
dag van de laatste IP-dosis elke 12 weken opgevolgd en daarna elke 6 maanden,
indien van toepassing.
Bij sommige proefpersonen kan het nodig zijn om tijdens de opvolgingsperiode na
de behandeling een of meerdere monsters te nemen voor controle op antilichamen
tegen het geneesmiddel luspatercept (*antidrug antibodies*, ADA*s). Dit is het
geval bij aan de luspaterceptgroep toegewezen proefpersonen die met de
behandelperiode stoppen voordat zij 1 jaar lang ADA-controles hebben ondergaan
en die op het moment van stopzetting van de behandeling ADA-positief blijken te
zijn.
Onderzoeksproduct en/of interventie
Geschikte proefpersonen worden via een centrale randomisatieprocedure, waarbij gebruikgemaakt wordt van >Integrated Response Technology> (IRT), in een verhouding van 1:1 gerandomiseerd naar een van de onderstaande behandelgroepen: • experimentele groep: luspatercept (ACE-536): in een aanvangsdosis van 1,0 mg/kg elke 3 weken (21 dagen; q3w) via subcutane injectie. Na de aanvangsdosis kan de dosis stapsgewijs worden verhoogd, tot een doseringsniveau van 1,33 mg/kg en een maximaal doseringsniveau van 1,75 mg/kg (met een maximale totale dosis van 168 mg); • controlegroep: epoëtine alfa (EPREX® of PROCRIT®): in een aanvangsdosis van 450 IE/kg (met een maximale totale aanvangsdosis van 40.000 IE) eenmaal per week (7 dagen; qw) via subcutane injectie. Na de aanvangsdosis kan de dosis stapsgewijs worden verhoogd, tot een doseringsniveau van 787,5 IE/kg en een maximaal doseringsniveau van 1.050 IE/kg (met een maximale totale dosis van 80.000 IE). De individueel, op basis van het lichaamsgewicht berekende epoëtine-alfadosis wordt naar boven toe afgerond: op het volgende veelvoud van 2.000 IE voor de aanvangsdosis en voor doseringsniveau -1; en op het volgende veelvoud van 4.000 IE voor doseringsniveau +1 en doseringsniveau +2 waarbij de op basis van het lichaamsgewicht berekende dosis hoger dan 56.000 IE blijkt te zijn. Tijdens de behandelperiode is cross-over tussen de behandelgroepen niet toegestaan.
Inschatting van belasting en risico
ECG
beenmerg aspiratie/biopsie
bloedafnames
Vragenlijsten
lichamelijk onderzoek
Urineanalyse
De onderzoeksbehandelingen kunnen risico's of bijwerkingen met zich meebrengen
Risico's en bijwerkingen van epoëtine alfa:
Zeer vaak (>= 10%) gerapporteerde bijwerkingen bij proefpersonen: Deze kunnen
optreden bij meer dan 1 op de 10 mensen.
• Diarree
• Misselijkheid
• Overgeven
• Koorts
• Verstopte luchtwegen, zoals verstopte neus en keelpijn, is gerapporteerd bij
patiënten met nierziekte die nog niet gedialyseerd werden
Vaak (>= 1% en < 10%) gerapporteerde bijwerkingen bij proefpersonen: Deze kunnen
voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen
• Stijging van de bloeddruk (hoofdpijn, vooral plotselinge stekende
migraineachtige hoofdpijn, verwardheid of toevallen kunnen een teken zijn van
plotselinge bloeddrukstijging). Dit moet met spoed worden behandeld. Voor hoge
bloeddruk kan behandeling met medicatie noodzakelijk zijn ([of aanpassing van
geneesmiddelen die u al gebruikt voor hoge bloeddruk])
• Bloedproppen (met inbegrip van diepveneuze trombose en embolie) waarvoor
onmiddellijke behandeling vereist is. De symptomen die u kunt krijgen zijn pijn
op de borst, kortademigheid en pijnlijke zwellingen en roodheid, meestal in de
benen
• Hoesten
• Huiduitslag, die een gevolg kan zijn van een allergische reactie
• Bot- of spierpijn
• Griepachtige symptomen (zoals hoofdpijn, pijnlijke en gevoelige gewrichten,
slap gevoel, rillingen, vermoeidheid en duizeligheid. Deze komen waarschijnlijk
vaker voor aan het begin van de behandeling)
• Roodheid, brandend gevoel en pijn op de prikplaats
• Opgezette enkels, voeten of vingers
• Pijn in armen of benen
Soms (>= 0,1% en < 1%) gerapporteerde bijwerkingen bij proefpersonen: Deze
kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 100 mensen
• Hoog kaliumgehalte in het bloed wat een afwijkend hartritme kan veroorzaken
(dit is een vaak voorkomende bijwerking bij patiënten aan dialyse).
• Toevallen
• Verstopte neus of luchtwegen
• Allergische reactie
• Galbulten (netelroos)
Zelden (>= 0,01% en < 0,1%) gerapporteerde bijwerkingen bij proefpersonen: Deze
kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 1.000 mensen
• Symptomen van pure red cell aplasia (PRCA). PRCA wil zeggen dat het beenmerg
niet genoeg rode bloedcellen aanmaakt. PRCA veroorzaakt plotselinge en ernstige
anemie. De verschijnselen zijn ongebruikelijke vermoeidheid, duizelig voelen,
benauwdheid. PRCA is in zeer zeldzame gevallen gerapporteerd, vooral bij
patiënten met nierziekte na maanden tot jaren behandeling met epoëtine alfa en
andere producten die de productie van rode bloedcellen stimuleren
• Er kan sprake zijn van een toename in de hoeveelheid kleine bloedcellen
(bloedplaatjes genaamd) die normaal gesproken een rol spelen bij de vorming van
bloedproppen. Deze kans is vooral vergroot aan het begin van de behandeling. Uw
onderzoeksarts controleert dit.
• Ernstige allergische reacties zoals een gezwollen gezicht, lippen, mond, tong
of keel; moeite met slikken of ademen; jeukende huiduitslag (netelroos)
• Probleem met het bloed dat pijn kan veroorzaken, donkergekleurde urine of
verhoogde gevoeligheid van de huid voor zonlicht (porfyrie)
Het naaldkapje van voorgevulde EPREX®/ERYPO®-spuiten bevat latexrubber, wat
ernstige allergische reacties kan veroorzaken bij mensen die gevoelig zijn voor
latex. Ernstige allergische reacties zijn zeldzame bijwerkingen, die het
volgende kunnen omvatten: gezwollen gezicht, lippen, mond, tong of keel; moeite
met slikken of ademhalen; en jeukende uitslag (netelroos).
Ernstige huiduitslag zoals stevens-johnsonsyndroom en toxische epidermale
necrolyse zijn gerapporteerd in verband met epoëtinebehandeling. Deze
huiduitslag kan eruitzien als rode schietschijf-achtige vlekken of rondjes met
blaren in het centrum op de romp, schilferende huid, zweren in mond, keel,
neus, genitaliën en ogen en kan vooraf worden gegaan door koorts en
griepachtige symptomen.
Epoëtine alfa is ook een groeifactor van rode bloedcellen, en in sommige
gevallen kan de kanker sneller gaan groeien.
Risico's en bijwerkingen van Luspatercept:
Zeer vaak (>= 10%) gerapporteerde bijwerkingen bij proefpersonen:
• Diarree
• Misselijkheid
• Asthenie
• Vermoeidheid
• Griepachtige verschijnselen
• Bronchitis
• Influenza
• Infectie van de bovenste luchtwegen
• Urineweginfectie
• Artralgie
• Botpijn
• Rugpijn
• Duizeligheid
• Hoofdpijn
• Slapeloosheid
• Hoesten
• Dyspneu
• Hypertensie
• Prehypertensie
Minder vaak (>= 5% en < 10%) gerapporteerde bijwerkingen bij proefpersonen met
MDS staan hieronder vermeld:
• Extramedullaire hematopoëse
• Vertigo, positieduizeligheid
• Injecteplaatsreacties
• Overgevoeligheid
• Traumatische fractuur
• Hyperurikemie
• Migraine
• Syncope, presyncope
• Epistaxis
In andere luspatercept-onderzoeken waarin volwassenen werden behandeld voor
bèta -thalassemie (B-Thal) (niet ter behandeling van myelodysplastische
syndromen (MDS) of myelofibrose (MF)) traden bloedstolsels in de bloedvaten,
aderen of slagaders op.
Patiënten met B-Thal lopen een hoger risico op het ontwikkelen van massa*s
(extra medullaire hematopoëtische massa*) in het lichaam. In het B-Thal
BEYOND-onderzoek hadden proefpersonen met niet-transfusieafhankelijke B-Thal
die luspatercept gebruikten (ongeveer 6 op de 100 proefpersonen) meer van deze
massa*s dan degenen die placebo kregen (ongeveer 2 op de 100 proefpersonen). Er
zijn ook extramedullaire hematopoëtische massa*s waargenomen bij
transfusieafhankelijke B-Thal-patiënten die langdurig luspatercept namen. Bij
sommige (ongeveer 2 op de 100) patiënten veroorzaakten deze massa*s
samendrukking van de wervelkolom.
Algemeen / deelnemers
Morris Avenue 86
Summit, New Jersey 07901
US
Wetenschappers
Morris Avenue 86
Summit, New Jersey 07901
US
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
1. De proefpersoon is ten tijde van het ondertekenen van het
toestemmingsformulier (*informed consent form*, ICF) >=18 jaar oud. , 2. De
proefpersoon begrijpt het ICF en heeft het vrijwillig ondertekend voordat er
onderzoeksgerelateerde beoordelingen/procedures plaatsvinden. , 3. De
proefpersoon is bereid en in staat zich te houden aan het schema van
onderzoeksbezoeken en te voldoen aan de andere in het protocol vastgelegde
vereisten., 4. De proefpersoon heeft een gedocumenteerde diagnose van MDS in
overeenstemming met de WHO 2016-classificatie (paragraaf 6.1.1, bijlage B), en
zijn/haar MDS is ingedeeld bij IPSS R-risicogroep (Greenberg, 2012) *zeer
laag*, *laag* of *intermediair* en gaat gepaard met:
• <5% blasten in het beenmerg., 5. De proefpersoon heeft een concentratie
endogene erytropoëtine in het serum (sEPO) <500 eenheden/l., 6. De proefpersoon
heeft RBC-transfusies nodig, zoals blijkt uit gedocumenteerde aanwezigheid van
de volgende criteria (paragraaf 6.1.2):
• een bevestigde transfusiebehoefte van 2-6 pRBC-eenheden/8 weken gedurende
minimaal 8 weken direct voorafgaand aan de randomisatie., * Het
hemoglobinegehalte ten tijde van of binnen 7 dagen vóór een RBC-transfusie moet
<=9,0 g/dl (5.6 mmol/L) zijn geweest en gepaard zijn gegaan met symptomen van
anemie (of moet bij afwezigheid van symptomen <=7 g/dl [4.3 mmol/L] zijn
geweest) om de transfusie te laten meetellen voor dit inclusiecriterium.
RBC-transfusies die hebben plaatsgevonden wanneer het hemoglobinegehalte >9,0
g/dl (of bij afwezigheid van symptomen >7 g/dl) was en/of RBC-transfusies die
hebben plaatsgevonden vanwege electieve chirurgie, een infectie of een
bloeding, worden niet meegeteld voor de als inclusiecriterium en
stratificatiefactor gebruikte transfusiebehoefte.
* Het hemoglobinegehalte na de laatste RBC-transfusie voorafgaand aan de
randomisatie moet <11,0 g/dl bedragen (6.8 mmol/L) (volgens centrale of lokale
analyse)., 7. De proefpersoon scoort op de beoordelingsschaal van de Eastern
Cooperative Oncology Group (ECOG) een 0, 1 of 2., 8. Voor vrouwelijke
proefpersonen die zwanger kunnen worden, gedefinieerd als geslachtsrijpe
vrouwelijke proefpersonen die: , 1) geen hysterectomie of bilaterale
oöforectomie hebben ondergaan of 2) niet al minimaal 24 opeenvolgende maanden
door natuurlijke oorzaak (amenorroe als gevolg van kankertherapie of amenorroe
door andere medische redenen sluit vruchtbaarheid namelijk niet uit)
postmenopauzaal zijn (m.a.w. vrouwelijke proefpersonen die op enig moment
tijdens de voorgaande 24 opeenvolgende maanden hebben gemenstrueerd), gelden de
volgende voorwaarden:, • zij moeten voorafgaand aan de start van hun
onderzoeksbehandeling twee zwangerschapstesten ondergaan, die een door de
onderzoeker geverifieerde negatieve uitslag moeten opleveren (tenzij de als
onderdeel van de screening uitgevoerde zwangerschapstest is uitgevoerd in de 72
uur voorafgaand aan het bezoek op dag 1 van week 1). Zie paragraaf 6.1.14 voor
aanvullende bijzonderheden. Ook moeten zij ermee instemmen om gedurende het
onderzoek en na het einde van de onderzoeksbehandeling verdere
zwangerschapstesten te ondergaan;, • indien zij seksueel actief zijn, moeten
zij instemmen met, en in staat zijn zich te houden aan, onafgebroken gebruik
van uiterst effectieve anticonceptie in de 5 weken voorafgaand aan de
behandeling met het onderzoeksproduct, tijdens de onderzoeksbehandeling (ook
tijdens dosisonderbrekingen), en in de 12 weken na beëindiging van de
onderzoeksbehandeling. , 9. Voor mannelijke proefpersonen gelden de volgende
voorwaarden:
• zij moeten totale onthouding toepassen (die vóór iedere toediening van IP of
maandelijks [bijv. in geval van uitstel van de toediening] moet worden
beoordeeld) of instemmen met het gebruik van een condoom (gemaakt van latex of
latexvrij, maar niet gemaakt van schapendarm) tijdens seksueel contact met een
zwangere vrouw of een vrouw die zwanger kan worden, gedurende hun deelname aan
het onderzoek, tijdens dosisonderbrekingen en gedurende ten minste 12 weken na
beëindiging van het gebruik van het onderzoeksproduct, zelfs als zij een
geslaagde vasectomie hebben ondergaan.
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
1. De proefpersoon heeft een van de volgende behandelingen ondergaan:
• behandeling met erytropoësestimulerende middelen (ESA*s)
proefpersonen mogen gerandomizeerd worden volgens het oordeel van de
onderzoeker, afhankelijk van het feit of de proefpersoon niet meer dan 2 doses
epoetin alfa heeft gekregen (eerdere behandeling met darbepoetin wordt niet
geaccepteerd voor deelname aan de studie). Laatste dosis epoetin alfa >= 8
weken vanaf de datum van randomizatie. Bloedmonster voor het bepalen van de
endogene sEPO waarde (centraal laboratorium) voor stratificatie moet afgenomen
zijn binnen 5 dagen vanaf randomizatie, tenzij een eerder bloedmonster voor
screening (dat is geanalyseerd door het centraal laboratorium) een sEPO waarde
<= 500 U/L laat zien.
• behandeling met granulocyt-koloniestimulerende factor (*granulocyte
colony-stimulating factor*, G-CSF) of granulocyt-macrofaag-koloniestimulerende
factor (*granulocyte-macrophage colony-stimulating factor*, GM-CSF), tenzij ter
behandeling van febriele neutropenie;
• behandeling met middelen die het ziektebeloop beïnvloeden (bijv.
immunomodulerende geneesmiddelen [*immune-modulatory drugs*, IMiD*s, zoals
lenalidomide]):
* als de proefpersoon <=1 week met een ziektebeloop beïnvloedend middel
behandeld is >=8 weken voorafgaand aan de randomisatie, mag hij/zij echter wel
worden gerandomiseerd, ter beoordeling van de onderzoeker;
• behandeling met hypomethylerende middelen:
* als de proefpersoon niet meer dan 2 doses van een hypomethylerend middel
heeft gekregen, mag hij/zij wel worden gerandomiseerd, ter beoordeling van
onderzoeker. De laatste dosis moet dan wel >=8 weken voorafgaand aan de
randomisatie zijn toegediend;
• behandeling met luspatercept (ACE-536) of sotatercept (ACE-011);
• immunosuppressieve therapie voor MDS;
• hematopoëtische stamceltransplantatie.
2. De proefpersoon heeft MDS waarbij sprake is van de cytogenetische afwijking
del(5q) of MDS dat volgens het WHO 2016-classificatiesysteem niet te
classificeren is (aangemerkt als *MDS-U*).
3. De proefpersoon heeft volgens het WHO 2016-classificatiesysteem
myelodysplastische/myeloproliferatieve neoplasmata (MDS/MPN) (d.w.z. chronische
myelomonocytaire leukemie [CMML], atypische chronische myeloïde leukemie
[aCML], BCR-ABL12, juveniele myelomonocytaire leukemie [JMML], MDS/MPN met
ringsideroblasten en trombocytemie [MDS/MPN-RS-T] of niet te classificeren
MDS/MPN).
4. De proefpersoon heeft secundair MDS, d.w.z. MDS waarvan bekend is dat het is
ontstaan als gevolg van chemisch letsel of behandeling met chemotherapie en/of
bestraling voor andere ziekten.
5. Bij de proefpersoon is sprake van bekende klinisch significante anemie als
gevolg van ijzer-, vitamine B12- of folaatdeficiëntie, of auto-immuun- of
erfelijke hemolytische anemie, of hypothyreoïdie, of enige bekende klinisch
significante bloeding of sekwestratie. De proefpersoon heeft anemie als gevolg
van gebruik van geneesmiddelen (bijv. mycofenolaat):
• aanwezigheid van ijzerdeficiëntie wordt bepaald op basis van een
serumferritinespiegel <100 µg/l en aanvullend onderzoek indien klinisch
aangewezen (bijv. berekende transferrineverzadiging [ijzer/totale ijzerbindende
capaciteit <=20%], of ijzerkleuring van een beenmergaspiraat).
6. De proefpersoon heeft een voorgeschiedenis van gediagnosticeerde AML.
7. De proefpersoon heeft een van de volgende behandelingen ondergaan in de 8
weken voorafgaand aan de randomisatie:
• behandeling met een cytotoxisch(e) chemotherapeuticum/chemotherapie tegen
kanker;
• behandeling met een corticosteroïde, behalve voor proefpersonen op een
stabiele of afnemende dosis gedurende >=1 week voorafgaand aan de randomisatie
voor andere medische aandoeningen dan MDS;
• behandeling met ijzerchelerende middelen, behalve voor proefpersonen op een
stabiele of afnemende dosis gedurende ten minste 8 weken voorafgaand aan de
randomisatie;
• behandeling met andere hematopoëtische groeifactoren die de aanmaak van rode
bloedcellen stimuleren (bijv. interleukine-3);
• behandeling met androgenen, tenzij ter behandeling van hypogonadisme;
• behandeling met hydroxyureum;
• behandeling met orale retinoïden (retinoïden voor lokaal gebruik
uitgezonderd);
• behandeling met arseentrioxide;
• behandeling met interferon en interleukinen;
• behandeling met een experimenteel genees- of hulpmiddel, of experimenteel
gebruik van een goedgekeurde behandeling (als 5 keer de halfwaardetijd van het
gebruikte experimentele geneesmiddel langer is dan 8 weken, dient de als
exclusiecriterium gehanteerde termijn te worden verlengd tot 5 keer de
halfwaardetijd van dat experimentele geneesmiddel).
8. De proefpersoon heeft ongecontroleerde hypertensie, gedefinieerd als
herhaaldelijke verhogingen van de systolische bloeddruk (*systolic blood
pressure*, SBP) tot >=150 mmHg en/of van de diastolische bloeddruk (*diastolic
blood pressure*, DBP) tot >=100 mmHg ondanks adequate behandeling.
9. Bij de proefpersoon is sprake van een of meer van de volgende afwijkende
laboratoriumwaarden:
• absoluut aantal neutrofiele granulocyten (*absolute neutrophil count*, ANC)
<500/µl (0,5 x 109/l);
• aantal trombocyten <50.000/µl (50 x 109/l);
• geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (*estimated glomerular filtration
rate*, eGFR) <40 ml/min/1,73 m2 (zie appendix F in het protocol);
• serumaspartaataminotransferase (ASAT) of alanineaminotransferase (ALAT) >=3,0
x de bovengrens van normaal (*upper limit of normal*, ULN);
• totaal bilirubine >=2,0 x ULN:
* hogere gehalten zijn acceptabel als deze kunnen worden toegeschreven aan
actieve vernietiging van voorlopers van rode bloedcellen in het beenmerg
(d.w.z. inefficiënte erytropoëse) of als er sprake is van een bekende
voorgeschiedenis van het syndroom van Gilbert.
10. De proefpersoon heeft een voorgeschiedenis van maligniteiten, anders dan
MDS, tenzij de proefpersoon al >=5 jaar lang vrij van de betreffende
maligniteiten is. Proefpersonen met de volgende
voorgeschiedenis/comorbiditeiten mogen echter wel worden gerandomiseerd:
• basaal- of plaveiselcelcarcinoom van de huid;
• carcinoma in situ van de cervix;
• carcinoma in situ van de borst;
• incidentele histologische bevinding duidend op prostaatkanker (T1a of T1b
volgens de TNM-classificatie voor klinische stadiëring [TNM staat voor *tumor,
nodes, metastasis*, oftewel primaire tumor, lymfeklieren en metastasen]).
11. De proefpersoon heeft of zal een grote operatie ondergaan in de 8 weken
voorafgaand aan de randomisatie. Proefpersonen moeten vóór de randomisatie
volledig zijn hersteld van ondergane operaties.
12. De proefpersoon heeft een voorgeschiedenis van cerebrovasculair accident
(CVA; waaronder ischemisch, embolisch en hemorragisch CVA), diep-veneuze
trombose (DVT; waaronder proximale en distale DVT), arteriële of longembolie,
arteriële trombose of andere veneuze trombose in de 6 maanden voorafgaand aan
de randomisatie.
NB: een doorgemaakte oppervlakkige tromboflebitis is geen exclusiecriterium;
13. De proefpersoon heeft voor het eerst opgetreden of slecht gecontroleerde
insulten doorgemaakt in de 12 weken voorafgaand aan de randomisatie.
14. De proefpersoon heeft een of meer van de volgende hartaandoeningen
doorgemaakt in de 6 maanden voorafgaand aan de randomisatie: myocardinfarct,
ongecontroleerde angina pectoris, acuut gedecompenseerd hartfalen of hartfalen
van klasse III-IV volgens de classificatie van de New York Heart Association
(NYHA), of ongecontroleerde aritmie, zoals bepaald door de onderzoeker. Van de
proefpersoon is bekend dat hij/zij een ejectiefractie *35% heeft, bevestigd
door middel van een hartecho (echocardiogram) of *multi-gated acquisition*-scan
(MUGA-scan) die lokaal gemaakt is in de 6 maanden voorafgaand aan de
randomisatie.
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CTIS | CTIS2022-501485-22-00 |
EudraCT | EUCTR2017-003190-34-NL |
ClinicalTrials.gov | NCT03682536;U1111-1218-1810 |
CCMO | NL66370.028.18 |