Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2023-509848-10-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens. Primaire doelstelling:• Vergelijken van de werkzaamheid van bb2121 met standaard behandelschema's bij proefpersonen met…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Plasmacelneoplasmata
- Hematopoëtische neoplasmata (excl. leukemieën en lymfomen)
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Progressievrije overleving (PFS): Tijd vanaf de randomisatie tot de eerste
documentatie van progressieve ziekte op basis van de Uniforme Responscriteria
voor Multipel Myeloom van de International Myeloma Working Group (IMWG) (Kumar,
2016), beoordeeld door een Onafhankelijke Responscommissie (IRC), of tot
overlijden door welke oorzaak dan ook
Secundaire uitkomstmaten
Belangrijkst secundair
- Algeheel responspercentage (ORR): Percentage van de proefpersonen dat een
partiële respons (PR) of beter bereikte volgens de uniforme responscriteria
voor multipel myeloom van de IMWG (Kumar, 2016), zoals beoordeeld door een IRC
- Algehele overleving (OS): Tijd vanaf de randomisatie tot tijd van overlijden
door welke oorzaak dan ook
Overig secundair
- Gebeurtenisvrije overleving (EFS): Tijd vanaf de randomisatie tot de eerste
documentatie van progressieve ziekte, de eerste dag waarop de proefpersoon een
andere antimyeloomtherapie krijgt of tot overlijden door welke oorzaak dan ook,
al naar gelang van wat zich het eerst voordoet
- Minimale residuele ziekte (MRD): Evalueer proefpersonen op MRD-status met
gebruikmaking van next generation sequencing (NGS)
- Percentage complete respons (CR): Het percentage proefpersonen dat een
complete respons (CR) of beter heeft bereikt volgens de Uniforme
Responscriteria voor Multipel Myeloom van de IMWG (Kumar, 2016), zoals
beoordeeld door een IRC
- Duur van de respons (DOR): Tijd vanaf de eerste documentatie van respons (PR
of beter) tot de eerste documentatie van ziekteprogressie of overlijden door
welke oorzaak dan ook, al naar gelang wat zich het eerst voordoet
- Tijd tot respons (TTR): Tijd vanaf randomisatie tot de eerste documentatie
van respons (PR of beter)
- Veiligheid: Type, frequentie en ernst van ongewenste voorvallen (AE's),
ongewenste voorvallen van speciaal belang (AESI's) en ernstige ongewenste
voorvallen (SAE*S)
- Farmacokinetiek (PK) - bb2121: Maximale piek in bb2121 chimere
antigeenreceptor (CAR) T-cellen (Cmax), tijd tot piek van bb2121 CAR T-cellen
(tmax), oppervlakte onder de curve van CAR T-cellen (AUC), tijd tot laatste
meetbare CAR T-cellen (tlast), oppervlakte onder de curve van CAR T-cellen van
Dag 0 tot Dag 28 (AUC0-28dagen), met inbegrip van maximale expansie en duur van
het voortbestaan van bb2121 CAR T-cellen
- Primaire domeinen van belang Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven
(HRQoL): Veranderingen in door de proefpersoon gerapporteerde
gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven en aan multipel myeloom
gerelateerde symptomen, gemeten aan de hand van de gekozen domein van de
'Quality of Life C30' vragenlijst van de European Organisation for Research and
Treatment of Cancer (EORTC QLQ C30), met name GH/QoL, lichamelijk functioneren,
pijn, vermoeidheid en cognitief functioneren, pijn, vermoeidheid en cogniteif
functioneren en de ziektesymptomen en bijwerkingen van de behandeling, gemeten
aan de hand van de 'European Quality of Life Multiple Myeloma Module* (EORTC-
QLQ-MY20)
- Tijd tot volgende antimyeloombehandeling: Tijd vanaf randomisatie tot de
eerste dag dat de proefpersoon een andere antimyeloombehandeling krijgt
- Progressievrije overleving na behandeling in de volgende lijn (PFS2): Tijd
vanaf randomisatie tot tweede objectieve ziekteprogressie of overlijden door
welke oorzaak dan ook, al naar gelang wat zich het eerst voordoet
Achtergrond van het onderzoek
Achtergrond van de ziekte Multipel myeloom (MM, in Nederland ook wel ziekte van
Kahler genoemd) is een grotendeels ongeneeslijke bloedkanker die wordt
gekenmerkt door de klonale woekering van kwaadaardige plasmacellen in beenmerg
(BM) en gelokaliseerd op extramedullaire locaties, aangeduid als plasmacytomen
(Rajkumar, 2016). De belangrijkste klinische kenmerken van MM omvatten zowel de
abnormale woekering van plasmacellen in lokale organen/weefsels als de
pathologische monoklonale eiwitten die door de MM-cellen worden geproduceerd.
Deze klinische manifestaties bestaan uit onder andere infecties, bloedingen,
anemie, hypercalcie*mie, botpijn/-breuken (die direct verband houden met de
bot-/beenmergbetrokkenheid van MM-cellen) en nierschade en hyperviscositeit (in
verband met pathologische monoklonale eiwitten). Multipel myeloom bevindt zich
aan het agressieve uiteinde van een spectrum met aandoeningen die
plasmaceldyscrasiee*n (PCD) worden genoemd, en wordt vaak gedurende
maanden/jaren voorafgegaan door een asymptomatische aandoening die bekend staat
als monoklonale gammopathie van onbekende betekenis (MGUS) (Rajkumar, 2016).
Multipel myeloom is de oorzaak van ongeveer 10% tot 15% van alle hematologische
maligniteiten, kent een globale incidentie van ongeveer 120.000 gevallen per
jaar (Ludwig, 2014), en treft hoofdzakelijk ouderen. De mediane leeftijd bij
aanvang is 66 jaar. De ziekte is zeer zeldzaam bij patie*nten jonger dan 30
jaar (Moreau, 2013; Rajkumar, 2016; Kumar, 2017). Er waren in Europa in 2012
naar schatting ongeveer 38.900 nieuwe gevallen en 24.300 sterfgevallen, wat
gelijk staat aan een gestandaardiseerd incidentiecijfer van 2,6 per 100.000
inwoners (Ferlay, 2013). De puntprevalentie in de Europese Unie (EU) wordt
geschat op ongeveer 3,6 per 10.000 (aanwijzing bb2121 als weesgeneesmiddel,
EU/3/17/1863). Volgens het National Cancer Institute Surveillance,
Epidemiology, and End Results (SEER) programma uit 2015 (National Cancer
Institute, 2019) leefden er dat jaar in de Verenigde Staten naar schatting
124.733 mensen met myeloom. In 2018 overleden er in de Verenigde Staten naar
schatting 12.770 mensen aan MM (National Cancer Institute, 2019). Er is
vooruitgang geboekt in het verbeteren van de algehele overleving (OS) bij nieuw
gediagnosticeerde MM-patie*nten. De toegenomen overleving is het gevolg van
effectievere combinatie-inductietherapiee*n die primair bestaan uit
proteasoomremmers (PI's), immunomodulerende (IMiD) middelen en dexamethason, in
combinatie met consolidatie met behulp van autologe stamceltransplantatie
(ASCT) (Moreau, 2013; Rajkumar, 2016; Kumar, 2017). Helaas krijgt de grote
meerderheid van de MM-patie*nten, zelfs met optimale up-front therapie,
uiteindelijk toch te maken met progressie of recidief van de ziekte, waardoor
verdere behandeling nodig is. Voor deze patie*nten met recidiverende en
refractaire MM (RRMM) zijn de behandelingsopties inmiddels ook verbeterd. Met
de introductie van nieuwere soorten goedgekeurde antimyeloom-middelen,
waaronder monoklonale antilichamen (daratumumab en elotuzumab), de volgende
generatie proteasoomremmers (PI*s; carfilzomib, ixazomib), IMiD-middelen (bijv.
pomalidomide [POM]) en histondeacetylaseremmers (panobinostat), kunnen
RRMM-patie*nten een zekere mate van respons verwachten (San-Miguel, 2014;
Lonial, 2015; Stewart, 2015; Dimopoulos, 2016; Dimopoulos, 2016; Moreau, 2016;
Palumbo, 2016; Botta, 2017). Ondanks deze stappen vooruit in de behandeling van
MM, en ongeacht de behandeling, zal de ziekte bij de overgrote meerderheid van
de patie*nten uiteindelijk terugkeren. Daarnaast is het zo dat tumoren bij elk
recidief doorgaans agressiever terugkomen, wat resulteert in een kortere
responsduur en uiteindelijk in refractair MM, dat in verband wordt gebracht met
een kortere overlevingsduur. Er zijn veel factoren die de keuze van de therapie
in de RRMM-setting bei*nvloeden, waaronder leeftijd, performancestatus,
comorbiditeiten, het type, de werkzaamheid en de tolerantie van eerdere
behandelingen, het aantal eerdere behandelingslijnen, de beschikbare resterende
behandelingsopties, de tijd die is verstreken sinds de laatste therapie en het
soort recidief (klinisch versus biochemisch) (Moreau, 2017). Hoewel er
verschillende behandelingen beschikbaar zijn voor patie*nten met recidief, is
hun werkzaamheid beperkt. Met name patie*nten die opeenvolgende recidieven
hebben of die refractair zijn voor behandeling, hebben een zwakke overleving
(Kumar, 2017). Uit een recente retrospectieve analyse van uit de praktijk
afkomstige overlevingsresultaten bleek een mediane OS van slechts 7,9 maanden
bij patie*nten met > 3 eerdere behandelingslijnen, met inbegrip van een PI
of een IMiD-middel, en bij patie*nten die dubbel refractair waren voor een PI
en een IMiD-middel (Usmani, 2016). Achtergrond van het middel bb2121 wordt
gedefinieerd als een autologe, T-lymfocyt-verrijkte populatie met daarin cellen
die getransduceerd zijn met een tegen het B-celrijpingsantigen (BCMA) gerichte
chimere antigeenreceptor (CAR) (anti-BCMA02 CAR) lentivirale vector die codeert
voor een chimere antigeenreceptor die zich richt op het humane
B-celrijpingsantigen. Anti-BCMA02 CAR lentivirale vector wordt gebruikt om
autologe T-cellen te transduceren. De vector gebruikt de van het
muizenleukemievirus afgeleide met het myeloproliferatieve sarcoomvirus
versterkte promotor ter bevordering van de expressie van de chimere receptor,
een multidomeineiwit bestaande uit het extracellulaire
antigeenherkenningsdomein (het variabele domein van de lichte keten [VL] en het
variabele domein van de zware keten [VH]), het CD8α hinge domein, een
transmembraan domein (CD8 TM), en de intracellulaire CD137 co-stimulerende
(4-1BB) en CD3zeta-keten signalerende domeinen. De preklinische farmacologie
van bb2121 toonde wenselijke specificiteit ten opzichte van BCMA en krachtige
activiteit van de CAR T-cellen, resulterend in snelle en volledige eliminatie
van tumoren die BCMA tot expressie brengen. In vitro was bb2121 cytotoxisch ten
opzichte van verschillende MM-cellijnen met verschillende niveaus van
BCMA-expressie en deze activiteit werd niet geremd door oplosbare BCMA in
fysiologische concentraties in de kweken. Er was geen versterkende
signaaltransductie van bb2121 in de afwezigheid van BCMA-doelbetrokkenheid en
er werd geen in-vitrotoxiciteit gei*nduceerd in cellijnen zonder BCMA, wat de
specificiteit van bb2121 voor doelcellen die BCMA tot expressie brengen
onderstreept. In-vivomodellen toonden een selectieve en hogere
antitumoractiviteit van bb2121 in vergelijking met bortezomib bij de
behandeling van immunodeficie*nte muizen met grote vastgestelde BCMA tot
expressie brengende tumoren, met volledige remissie en overlevingspercentages
van wel 100% bij muizen na een enkelvoudige dosis bb2121. Raadpleeg de
Onderzoekersbrochure bb2121 voor gedetailleerde informatie over de beschikbare
farmacologie, toxicologie, het geneesmiddelmetabolisme, de klinische
onderzoeken en het bijwerkingenprofiel van het onderzoeksproduct.
Doel van het onderzoek
Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2023-509848-10-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
Primaire doelstelling:
• Vergelijken van de werkzaamheid van bb2121 met standaard behandelschema's bij
proefpersonen met RRMM, op grond van meting van de progressievrije overleving
(PFS)
Secundaire doelstellingen:
• Beoordelen van de veiligheid van bb2121 in vergelijking met standaard
behandelschema's bij proefpersonen met RRMM
• Beoordelen van aanvullende werkzaamheidsparameters van bb2121 in vergelijking
met standaard behandelschema's bij proefpersonen met RRMM
• In kaart brengen van de expansie en persistentie van chimere antigeenreceptor
(CAR) + T-cellen in perifeer bloed (celkinetiek-farmacokinetiek [PK])
• Beoordelen van het percentage proefpersonen met een negatieve MRD-status
(minimale residuele ziekte), op grond van next generation sequencing (NGS)
• Beoordelen van het effect van bb2121 in vergelijking met standaard
behandelschema's op de veranderingen in gezondheidsgerelateerde kwaliteit van
leven (HRQoL)
• Beoordelen van het effect van bb2121 op de utiliteitswaarden van de
gezondheid, in vergelijking met standaard behandelschema's
Onderzoeksopzet
Dit onderzoek is een multicenter, gerandomiseerd, open-label fase 3-onderzoek
ter vergelijking van de werkzaamheid en veiligheid van bb2121 versus standaard
behandelschema's bij proefpersonen met RRMM. Nadat de proefpersonen de
gei*nformeerde toestemming hebben ondertekend, ondergaan zij
screeningprocedures om te bepalen of zij geschikt zijn voor deelname. Geschikte
proefpersonen zullen worden gerandomiseerd met behulp van een interactieve
responstechnologie (IRT), gestratificeerd op grond van de volgende factoren: 1.
leeftijd: < 65 jaar versus >= 65 jaar 2. aantal eerdere
antimyeloomtherapiee*n: 2 eerdere antimyeloomtherapiee*n versus *3 of 4 eerdere
antimyeloomtherapiee*n 3. cytogenetische afwijkingen met hoog risico; t(4;14)
of t(14;16) of del 17p: aanwezigheid van deze bekende (vanaf baseline of op
grond van uitslagen van cytogenetische onderzoeken uit het verleden)
cytogenetische afwijkingen met hoog risico versus afwezigheid of onbekende
aanwezigheid van deze cytogenetische afwijkingen met hoog risico. Naar
behandelingsgroep A gerandomiseerde proefpersonen ondergaan leukaferese zodat
het product bb2121 kan worden gemaakt. Proefpersonen kunnen na de leukaferese
maximaal 1 cyclus DPd of DVd of IRd of Kd of EPd krijgen als
overbruggingstherapie voor MM (zie rubriek 7.2.11.2 voor de doseringsschema's
van DPd, DVd, IRd, Kd en EPd), mits de laatste dosis >= 14 dagen voor de start
van de lymfodepleterende (LD) chemotherapie wordt toegediend. De keuze van de
overbruggingstherapie zal afhangen van de meest recente antimyeloomtherapie van
de proefpersoon op basis van de volgende criteria: • Proefpersonen die DARA in
combinatie met POM met of zonder dexamethason (DP±d) hebben gekregen als
onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van
de onderzoeker maximaal 1 cyclus DVd, IRd, Kd of EPd krijgen als
overbruggingstherapie. • Proefpersonen die DARA in combinatie met BTZ met of
zonder dexamethason (DV±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente
antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker maximaal 1
cyclus DPd, IRd, Kd of EPd krijgen als overbruggingstherapie. • Proefpersonen
die IXA in combinatie met LEN met of zonder dexamethason (IR±d) hebben gekregen
als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken
van de onderzoeker maximaal 1 cyclus DPd, Kd, EPd, DVd krijgen als
overbruggingstherapie. • Proefpersonen die CFZ met of zonder dexamethason (K±d)
hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen
naar goeddunken van de onderzoeker maximaal 1 cyclus DPd, DVd, IRd of EPd
krijgen als overbruggingstherapie. • Proefpersonen die ELO in combinatie met
POM met of zonder dexamethason (EP±d) hebben gekregen als onderdeel van hun
meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker
maximaal 1 cyclus DPd, DVd, IRd of Kd krijgen als overbruggingstherapie. •
Proefpersonen die geen DP±d of DV±d of IR±d of K±d of EP±d hebben gekregen als
onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van
de onderzoeker maximaal 1 cyclus DPd, DVd, IRd, Kd of EPd krijgen als
overbruggingstherapie. Nadat het bb2121-product met succes is geproduceerd,
zullen er ten minste 3 dagen voor de start van de LD-chemotherapie aanvullende
baseline-beoordelingen worden uitgevoerd (waaronder bepaling van het
ziektestadium bij proefpersonen die MM-overbruggingstherapie hebben gekregen)
om te beoordelen of de proefpersoon nog steeds geschikt is voor deelname en de
deelname nog steeds veilig is. Proefpersonen die geschikt worden bevonden,
krijgen 3 achtereenvolgende dagen LD-chemotherapie met fludarabine en
cyclofosfamide, gevolgd door 2 dagen rust, waarna het infuus met bb2121 wordt
toegediend op Dag 1. De proefpersonen zullen worden gevolgd op veiligheid en
werkzaamheid en kunnen doorgaan met de onderzoeksbehandeling tot de bepaling
van ziekteprogressie (PD) door de IRC op basis van de criteria van de IMWG, of
tot de intrekking van de toestemming. Van proefpersonen wordt verwacht dat zij
tijdens de follow-upperiode voor PFS voorafgaand aan het optreden van PD niet
beginnen met een andere antimyeloomtherapie. Alle proefpersonen die bb2121
hebben gekregen, worden gedurende 15 jaar na bb2121-infusie gecontroleerd op
veiligheid op lange termijn na blootstelling aan genetisch gemodificeerde
T-cellen, volgens een afzonderlijk protocol voor follow-up voor de lange
termijn en conform de richtlijnen van de bevoegde instantie. Naar
behandelingsgroep B gerandomiseerde proefpersonen krijgen een
onderzoeksbehandeling afhankelijk van de meest recente antimyeloomtherapie van
de proefpersoon: • Intraveneus (IV) DARA, oraal POM, oraal/IV dexamethason
(DPd) OF • IV DARA, subcutaan (SC) BTZ, oraal/IV dexamethason (DVd) OF • Oraal
IXA, oraal LEN, oraal dexamethason (IRd) OF • IV CFZ, oraal/IV dexamethason
(Kd) OF • IV ELO, oraal POM, oraal/IV dexamethason (EPd) De keuze van de
onderzoeksbehandeling hangt af van de meest recente antimyeloomtherapie van de
proefpersoon op basis van de volgende criteria: • Proefpersonen die DP±d hebben
gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar
goeddunken van de onderzoeker DVd, Kd, EPd of IRd krijgen • Proefpersonen die
DV±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie,
kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DPd, Kd, EPd of IRd krijgen •
Proefpersonen die IR±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente
antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DPd, Kd, EPd of
DVd krijgen • Proefpersonen die K±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest
recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DPd,
DVd, IRd of EPd krijgen • Proefpersonen die EP±d hebben gekregen als onderdeel
van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de
onderzoeker DPd, DVd, IRd of Kd krijgen • Proefpersonen die geen DP±d of DV±d
of IR±d of K±d of EP±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente
antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DPd, DVd, IRd,
Kd of EPd krijgen Proefpersonen worden gevolgd op veiligheid en werkzaamheid en
kunnen de onderzoeksbehandeling blijven krijgen tot de bepaling van
ziekteprogressie (PD) door de IRC op basis van de criteria van de IMWG, of tot
zij hun toestemming intrekken. Indien de onderzoeker hierom vraagt kunnen
proefpersonen in behandelingsgroep B ervoor kiezen om bb2121 te krijgen na
bepaling van ziekteprogressie door de IRC op basis van de criteria van de IMWG
en een bevestiging van de geschiktheid (zie rubriek 6.3.3). Proefpersonen in
behandelingsgroep B die bb2121 krijgen zullen in de follow-upperiode voor
veiligheid na de behandeling gedurende 3 maanden na de infusie van bb2121
worden gevolgd. Werkzaamheidsgegevens, waaronder de datum van de eerste
respons, de beste respons en de datum van progressie zullen vergelijkbaar met
alle andere proefpersonen die in het onderzoek zijn opgenomen voor erop
volgende therapie worden verzameld.
Onderzoeksproduct en/of interventie
Ongeveer 381 proefpersonen zullen in een verhouding van 2:1 worden gerandomiseerd naar behandelingsgroep A of behandelingsgroep B: • ~ 254 proefpersonen zullen worden gerandomiseerd naar behandelingsgroep A: bb2121 • ~ 127 proefpersonen zullen worden gerandomiseerd naar behandelingsgroep B: standaard behandelschema's afhankelijk van de meest recente antimyeloomtherapie van de proefpersoon: > Daratumumab (DARA) in combinatie met pomalidomide (POM) en laaggedoseerd dexamethason (DPd) OF > DARA in combinatie met bortezomib (BTZ) en laaggedoseerd dexamethason (DVd) OF > Ixazomib (IXA) in combinatie met lenalidomide (LEN) en laaggedoseerd dexamethason (IRd) OF > Carfilzomib (CFZ) in combinatie met laaggedoseerd dexamethason (Kd) OF > Elotuzumab (ELO) in combinatie met POM en laaggedoseerd dexamethason (EPd)
Inschatting van belasting en risico
Op basis van de huidige kennis van bb2121 en de veiligheidsbewaking,
risicobeheersing, voorzorgsmaatregelen en begeleiding zoals beschreven in het
protocol, inclusief toezicht door het onafhankelijke toezichtcomité voor
gegevens, wordt overwogen dat de risico's met het voorgestelde onderzoek zoals
gespecificeerd in het protocol evenredig zijn aan het potentiële voordeel dat
deze studiepopulatie met recidiverend en ongevoelig multipel myeloom kan hebben
van de behandeling met bb2121.
Algemeen / deelnemers
Morris Avenue 86
Summit NJ 07901
US
Wetenschappers
Morris Avenue 86
Summit NJ 07901
US
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
1. Proefpersoon is >= 18 jaar op het moment dat hij of zij het
toestemmingsformulier (ICF) ondertekent.
2. De proefpersoon moet een toestemmingsformulier begrijpen en vrijwillig
ondertekenen voordat er onderzoeksgerelateerde bepalingen/procedures worden
uitgevoerd.
3. De proefpersoon is bereid en in staat om zich te houden aan het bezoekschema
van het onderzoek en andere vereisten van het protocol. Voor proefpersonen die
zijn gerandomiseerd naar behandelingsgroep A geldt bovendien dat zij in moeten
stemmen met follow-up gedurende maximaal 15 jaar, zoals bepaald in de
richtlijnen van de regelgevende instanties voor onderzoeken met gentherapie.
4. De proefpersoon heeft een gedocumenteerde diagnose van MM en meetbare
ziekte, gedefinieerd als:
• M-proteïne (eiwitelektroforese in serum [sPEP] of urine [uPEP]): sPEP >= 0,5
g/dl of uPEP >= 200 mg/24 uur, en/of
• Lichte keten MM zonder meetbare ziekte in serum of urine: Vrije lichte
immunoglobulineketen in serum >= 10 mg/dl (100 mg/l) en afwijkende verhouding
vrije lichte immunoglobulineketens van kappa- of lambda-type in serum
5. De proefpersoon moet ten minste 2 maar niet meer dan 4 eerdere therapieën
voor MM hebben gevolgd. NB: inductie met of zonder hematopoëtische
stamceltransplantatie en met of zonder onderhoudstherapie wordt beschouwd als
één behandelschema
6. De proefpersoon is eerder gedurende ten minste 2 opeenvolgende cycli
behandeld volgens een behandelschema met DARA, een proteasoomremmer en een
immunomodulerend middel.
7. De proefpersoon moet refractair zijn voor de laatste therapie. Refractair
wordt gedefinieerd als gedocumenteerde progressieve ziekte gedurende of binnen
60 dagen (gemeten vanaf de laatste dosis van een van de geneesmiddelen binnen
een behandelschema) na afronding van de behandeling volgens de laatste
antimyeloomtherapie voor toelating tot het onderzoek.
8. De proefpersoon had een respons (minimale respons [MR] of beter) op ten
minste 1 eerdere therapie.
9. De proefpersoon heeft een ECOG (Eastern Cooperative Oncology Group)
performancestatus van 0 of 1.
10. Herstel tot graad 1 of baseline van eventuele niet-hematologische
toxiciteiten als gevolg van eerdere behandelingen, met uitzondering van
alopecia en graad 2 perifere neuropathie.
11. Adequate vaattoegang voor leukaferese.
12 en 13. Adequate anticonceptiemaatregelen zoals uiteengezet in het protocol.
Raadpleeg het protocol voor aanvullende inclusiecriteria.
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
1. De proefpersoon heeft een ernstige medische aandoening, afwijkend
laboratoriumresultaat of psychiatrische ziekte die hem of haar zou verhinderen
om deel te nemen aan het onderzoek. 2. De proefpersoon heeft een aandoening,
met inbegrip van de aanwezigheid van afwijkende laboratoriumresultaten, die een
onaanvaardbaar risico voor de proefpersoon zou opleveren als hij/zij zou
deelnemen aan het onderzoek. 3. De proefpersoon heeft een aandoening die de
interpretatie van de onderzoeksgegevens kan verstoren. 4. De proefpersoon heeft
niet-secreterend MM. 5. De proefpersoon heeft een van de volgende afwijkende
laboratoriumresultaten: a. Absoluut aantal neutrofielen (ANC) < 1.000/µl b.
Trombocytentelling: < 75.000/µL bij proefpersonen bij wie < 50% van de
genuclee*erde beenmergcellen plasmacellen zijn, en trombocytentelling van <
50.000/µL bij proefpersonen bij wie >= 50% van de genuclee*erde beenmergcellen
plasmacellen zijn. (Het is niet toegestaan om een proefpersoon een
bloedtransfusie te geven om dit niveau te bereiken.) c. Hemoglobine < 8 g/dl
(< 4,9 mmol/l) (Het is niet toegestaan om een proefpersoon een
bloedtransfusie te geven om dit niveau te bereiken.) d. Serumcreatinineklaring
(CrCl) < 45 ml/min e. Gecorrigeerd serumcalcium > 13,5 mg/dl (> 3,4
mmol/l) f. Aspartaataminotransferase (ASAT) of alanineaminotransferase (ALAT)
in het serum > 2,5 × bovengrens van de normaalwaarde (ULN) g. Totaal
serumbilirubinegehalte > 1,5 ULN of > 3,0 mg/dl voor proefpersonen met
gedocumenteerd syndroom van Gilbert h. Internationaal genormaliseerde ratio
(INR) of geactiveerde partie*le tromboplastinetijd (aPTT) > 1,5 × ULN, of
voorgeschiedenis van graad >= 2 bloeding binnen 30 dagen, of proefpersoon heeft
doorlopende behandeling nodig met een chronische, therapeutische dosering
anticoagulantia (bijv. warfarine, laagmoleculaire heparinen, Factor Xa-remmers)
6. De proefpersoon heeft een ontoereikende longfunctie, gedefinieerd als
zuurstofsaturatie (SaO2) < 92% in kamerlucht. 7. De proefpersoon heeft een
voorgeschiedenis van andere maligne aandoeningen dan MM, tenzij de proefpersoon
>= 5 jaar vrij is geweest van de aandoening, met uitzondering van de volgende
niet-invasieve maligne aandoeningen: • Basaalcelcarcinoom van de huid •
Plaveiselcelcarcinoom van de huid • Carcinoma in situ van de baarmoederhals •
Carcinoma in situ van de borst • Incidentele histologische bevindingen van
prostaatkanker (T1a of T1b op basis van de TNM-classificatie
[tumor/lymfeklier/metastase] van maligne tumoren) of prostaatkanker die
curatief is 8. De proefpersoon heeft een voorgeschiedenis van of actieve
plasmacel-leukemie, de ziekte van Waldenstro*m (macroglobulinemie),
POEMS-syndroom (polyneuropathie, organomegalie, endocrinopathie, monoklonaal
protei*ne en huidafwijkingen) of amyloi*dose. 9. Proefpersoon met bekende
betrokkenheid van het centraal zenuwstelsel (SZS) bij het myeloom. 10. De
proefpersoon heeft klinisch bewezen pulmonale leukostase en diffuse intravasale
stolling. 11. De proefpersoon heeft bekende chronisch obstructieve longziekte
(COPD) met een geforceerd expiratoir 1-secondevolume (FEV1) van 50% van de
voorspelde normaalwaarde. Let op: het testen van geforceerd expiratoir volume
(FEV1) is verplicht voor proefpersonen bij wie COPD wordt vermoed.
Proefpersonen dienen van het onderzoek te worden uitgesloten als FEV1 < 50%
van de voorspelde normaalwaarde is. 12. De proefpersoon heeft een
voorgeschiedenis van aanwezigheid van klinisch relevante pathologie van het
CZS, zoals epilepsie, convulsie, parese, afasie, beroerte, subarachnoi*dale
bloeding of andere bloedingen van het centraal zenuwstelsel, ernstig
hersenletsel, dementie, ziekte van Parkinson, cerebellaire ziekte, organisch
hersensyndroom, of psychose. 13. Proefpersonen die DARA in combinatie met POM
met of zonder dexamethason (DP±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest
recente antimyeloomtherapie, kunnen geen DPd krijgen als overbruggingstherapie,
maar kunnen naar goeddunken van de onderzoeker wel DVd, Ird, Kd of EPd krijgen
als ze gerandomiseerd zijn naar behandelingsgroep A. 14. Proefpersonen die zijn
behandeld met DP±d als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie,
kunnen geen DPd krijgen als ze zijn gerandomiseerd naar behandelingsgroep B,
maar kunnen naar goeddunken van de onderzoeker wel DVd, IRd, Kd of EPd krijgen.
15. Proefpersonen die DARA in combinatie met BTZ met of zonder dexamethason
(DV±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie,
kunnen geen DVd krijgen als overbruggingstherapie, maar kunnen naar goeddunken
van de onderzoeker wel DPd, Ird, Kd of EPd krijgen als ze gerandomiseerd zijn
naar behandelingsgroep A. 16. Proefpersonen die zijn behandeld met DV±d als
onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen geen DVd krijgen
als ze zijn gerandomiseerd naar behandelingsgroep B, maar kunnen naar
goeddunken van de onderzoeker wel DPd, Ird, Kd of EPd krijgen. 17.
Proefpersonen die IXA in combinatie met LEN met of zonder dexamethason (IR±d)
hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen
geen IRd krijgen als overbruggingstherapie, maar kunnen naar goeddunken van de
onderzoeker wel DPd, DVd, Kd of EPd krijgen als ze gerandomiseerd zijn naar
behandelingsgroep A., Raadpleeg het protocol voor aanvullende
uitsluitingscriteria
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CTIS | CTIS2023-509848-10-00 |
EudraCT | EUCTR2018-001023-38-NL |
ClinicalTrials.gov | NCT03651128;U1111-1217-9988 |
CCMO | NL66959.000.19 |