In dit onderzoek exploreren wij de overeenkomsten en verschillen bij patiënten met een DSM IV diagnose SPS of BPS in scores op het OP en de OPV, GAPD en SPQ. Voor het bepalen van de criteriumvaliditeit wordt de correlatie tussen de uitkomst op het…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Persoonlijkheids- en gedragsstoornissen
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
De demografische variabelen toetsen we non parametisch (geslacht, opleiding)
en op parametische wijze (leeftijd).
Over het Ontwikkelingsprofiel worden bepaald:
-de somscore van het ontwikkelingsniveau Structuurloosheid (STRUC),
-de somscore van Fragmentatie (FRAG),
-de somscore van de drie onderste niveaus (PRIM),
-de som van de vier adaptieve niveaus (ADAP).
Tevens wordt de Ontwikkelingsprofiel Index bepaald (OPI). De OPI wordt berekend
op basis van de gewogen som scores van de afzonderlijke Ontwikkelingsniveaus.
Secundaire uitkomstmaten
De verschillen en overeenkomsten in scoren op de volgende vragenlijsten
-Ontwikkelingsprofiel Vragenlijst (OPV): STRUC, FRAG, PRIM, ADAP, OPI,
-General Assesment of Personality Disorders (GAPD): Zelf-pathologie,
Interpersoonlijk disfunctioneren, Totaalscore,
-Schizotypal Personality Questionnaire (SPQ): Positieve symptomen, Negatieve
symptomen, Desorganisatie.
Achtergrond van het onderzoek
In de klinische praktijk van een behandelcentrum voor
persoonlijkheidsstoornissen wordt diagnostiek uitgevoerd aan de hand van een
klinisch interview en semi-gestructureerd interview (SCID II), waarmee
symptomen volgens de DSM- IV categorisch uitgevraagd worden. Echter vanwege het
feit dat er een overlap bestaat tussen de symptomen passend bij de
verschillende persoonlijkheidsstoornissen blijkt het regelmatig zeer
ingewikkeld om op deze manier symptomen in het juiste kader te zien en zo
adequaat te differentiëren tussen de verschillende persoonlijkheidsstoornissen
(Stigler & Bijschoof, 2004; Kavoussi &Siever, 1992; Plakun & Muller, 1987;
McGlashan, 1987). McGlashan, (1987) beschrijft dat bij zowel schizotypische-
als borderline patiënten er sprake kan zijn van depersonalisatie en
derealisatieverschijnselen, paranoïde ideeën en gevoelens van somberheid). Het
hebben van ongepaste woedeaanvallen en moeite om alleen te zijn blijkt eveneens
niet te differentiëren (McGlashan, 1987). Ook Kavoussi &Siever, 1992 en Plakun
& Muller, 1987 beschrijven grote diagnostische overeenkomsten tussen SPS en
BPS. Kavoussi en Siever (1992) spreken van percentages tot 58% overlap in
klinische symptomen. Bovendien blijkt er vaak sprake van comorbiditeit, waarbij
beide stoornissen in meer of mindere mate gelijktijdig voorkomen (Joffe &
Regan, 1988, Watson, 1998, Pfohl & Coryell & Zimmerman & Stangl, 1986). In de
klinische praktijk bemoeilijkt dit de differentiaaldiagnostiek en leidt het
niet zelden tot ingewikkelde dilemma*s bij de indicatiestelling voor
behandeling.
Diagnostiek middels de gangbare meetinstrumenten (bijvoorbeeld de SCID-II,
Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis II Personality Disorders,
Ekselius et al. 1994, First et al. 1995, 1997) lijkt hiervoor ontoereikend.
Instrumenten met een kwalitatief multiconceptuele aanpak lijken voor
zorgvuldige diagnostiek meer aangewezen. Het Ontwikkelingsprofiel (OP)
(Abraham, 1990, 2005) is een diagnostisch instrument met een psychodynamische
achtergrond waarmee relevante persoonlijkheidskenmerken multidimensioneel
(kwalitatief en kwantitatief) in kaart worden gebracht. Er zijn aanwijzingen
dat in het Ontwikkelingsprofiel de habituele gedragspatronen kenmerkend voor de
SPS en de BPS terug te vinden zijn op de onderste Ontwikkelingsniveaus (rijen
in de overzichtstabel) (Ingenhoven e. a., 2000; Abraham e.a., 2005). Specifieke
kenmerken op het OP voor de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en de
borderline persoonlijkheidsstoornis zijn echter nog onvoldoende vastgesteld
(Samkalden &Trijsburg 2006). De ADP IV, GAPD, SPQ en OPV ondersteunen bij
diagnostiek naar het soort persoonlijkheidsstoornis, het niveau van
functioneren en de ernst van de persoonlijkheidspathologie en dragen op deze
manier bij aan het exploreren van persoonlijkheidsfunctioneren van patiënten
met een SPS of BPS.
Doel van het onderzoek
In dit onderzoek exploreren wij de overeenkomsten en verschillen bij patiënten
met een DSM IV diagnose SPS of BPS in scores op het OP en de OPV, GAPD en SPQ.
Voor het bepalen van de criteriumvaliditeit wordt de correlatie tussen de
uitkomst op het Ontwikkelingsprofiel en de criteriumgegevens van de SCID II
bepaald.
Tevens is het doel van deze studie om de differentiatie van beide diagnostische
categorieën in de klinische praktijk beter in beeld te brengen.
Onderzoeksopzet
Study design:
Cross sectioneel pilot onderzoek met de looptijd van 1 jaar.
Study population
40 vrijwillige wilsbekwame psychiatrische patiënten tussen de 18 en 45 jaar met
een SPS of BPS. Op basis van de uitkomst van de SCID II (classificatie
interview) worden de proefpersonen verdeeld in de groep met SPS (n=20) en een
groep met BPS (n=20).
Intervention:
Het OP Interview wordt bij de patienten afgenomen, evenals de
Ontwikkelingsprofiel Vragenlijst (OPV), de General Assesment of Personality
disorders (GAPD) en de Schizotipal Personality disorder Questionnaire (SPQ)
zijn zelfinvul vragenlijsten.
Inschatting van belasting en risico
Er zijn geen fysieke risico's aan het onderzoek verbonden. Ook kent het geen
risico's in de zin van bijwerkingen of andere ongewenste effecten. De
vragenlijsten en het interview zijn niet belastend en bevatten geen vragen van
ontregelende- of provocerende aard. Uit de ruime ervaring met het
Ontwikkelingsprofiel (interview) en de afzonderlijke vragenlijsten is gebleken
dat de kans op ontregeling (decompensatie) door het afnemen van het interview
en de vragenlijsten zeer klein is. Om deze kans te ondervangen zijn alsnog de
volgende voor- en nazorgsmaatregelen getroffen:
Voorafgaand aan het interview zal de onderzoeker zich op de onderzoeksdag
tijdens de individuele kennismaking een beeld vormen van de status mentalis
van de proefpersoon op dat moment. Wanneer de proefpersoon vanwege externe
omstandigheden onvoldoende stabiel lijkt te zijn voor deelname aan het
onderzoek wordt het onderzoek verplaatst of afgezegd. In overleg met de patiënt
zal de sturend verantwoordelijk behandelaar van de patiënt hiervan op de hoogte
worden gesteld en zal overleg plaatsvinden tussen behandelaar en onderzoeker en
zal geëvalueerd worden hoe de proefpersoon op dat moment het beste te
begeleiden. Gedurende het interview en het invullen van de vragenlijsten zal de
onderzoeker alert blijven op eventuele stress, spanning of oplopende emotie van
de proefpersoon en wanneer hiervan sprake is een pauze inlassen of zo nodig het
onderzoek stoppen. In dit geval zal in overleg met de proefpersoon gekeken naar
de benodigde maatregelen om het psychisch evenwicht te hervinden. De
onderzoeker zal dit onder supervisie van haar werkbegeleidend psychiater doen.
Wanneer er sprake is van decompensatie veroorzaakt door deelname aan het
onderzoek zal in overleg met de proefpersoon de sturend verantwoordelijk
behandelaar (of diens vervanger) van de proefpersoon hiervan op de hoogte
worden gesteld en zal overleg tussen de behandelaar en onderzoeker
plaatsvinden.
De proefpersoon zal voor aanvang van het interview en de vragenlijsten worden
verteld dat hij/zij vrij is om aan te geven over welke onderwerpen hij/zij niet
wil praten of wanneer er een extra pauze of het stoppen met het onderzoek
gewenst is. Dit verzoek zal altijd ingewilligd worden. Er zal de proefpersoon
verzekerd worden dat pauzeren, verplaatsen of stoppen zonder verdere
consequenties voor zijn lichamelijk welbevingen of zijn huidige behandeling is.
Aan het eind van het onderzoeksdagdeel zal de onderzoeker met de proefpersoon
terugblikken op hoe hij/zij deelname aan het onderzoek heeft ervaren en hoe het
met hem/haat gaat. De onderzoeker zal zich opnieuw een beeld vormen van de
status mentalis van de proefpersoon. Er zal aan de proefpersoon worden
uitgelegd dat er veel besproken is en dat dit voor sommige mensen confronterend
kan zijn. Ook zal uitgelegd worden dat dit besef ook later op de dag nog kan
komen. Er wordt de proefpersoon de mogelijkheid geboden een half uur te
pauzeren en hierna nog even met de onderzoeker stil te staan bij hoe het met
hem/haar gaat. Ook zal uitgelegd worden dat indien men zich minder stabiel
voelt door deelname aan het onderzoek, er de mogelijkheid is tot telefonisch of
zo nodig fac-to face contact met de onderzoeker. Proefpersonen krijgen het
vaste en mobiele (via de receptie van GGZ Centraal Amersfoort of Rivierduinen
Oegstgeest) telefoonummer van de onderzoeker welke zij tijdens kantoor uren
mogen bellen met vragen of indien er sprake is van decompensatie naar
aanleiding van het onderzoek. Proefpersonen zullen tevens een noodnummer
krijgen hetgeen zij mogen bellen tijdens avond-, nacht- en weekenduren.
Er wordt een afspraak gemaakt voor 3 dagen na het onderzoeksdagdeel om
telefonisch, of face-to-face indien gewenst, om met de onderzoeker terug te
blikken op de ervaringen van de proefpersoon met het onderzoek. Tijdens dit
gesprek zal de onderzoeker zich opnieuw een beeld vormen van de status mentalis
van de patient op dat moment en zo nodig hier passende actie (conform eerder
in deze paragraaf beschreven) op ondernemen.
Het onderzoek zal uitsluitend in de ochtend plaatsvinden, zodat de proefpersoon
ruim de mogelijkheid heeft de onderzoeker dezelfde dag nog op te bellen, indien
nodig.
Qua belasting wordt van elke pproefpersoon een halve dag deelname gevraagd. Om
deze belasting niet bovenop een intensief behandelprogramma te laten komen kan
ervoor gekozen worden de dag van onderzoek te plannen op een behandelings-/
werkdag of om er juist voor te zorgen dat de proefpersoon geen werkdag/
behandeldag mist zou gekozen kunnen worden voor een vrije dag van de
proefpersoon als onderzoeksdag.
Publiek
Utrechtseweg 266
Amersfoort 3818 EW
NL
Wetenschappelijk
Utrechtseweg 266
Amersfoort 3818 EW
NL
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
-Leeftijd tussen 18 en 45 jaar.
-Een middels de SCID II (interview) gediagnosticeerde schizotypische- of borderline persoonlijkheidsstoonis.
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
-actuele as 1 problematiek (depressie, manie, psychose).
-actuele afhankelijkheid middelen (alcohol/drugs).
-een IQ score van 79 of lager.
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL40562.068.12 |