De vraagstellingen zijn: 1. Is SIP en gedrag als gemeten door VR meer voorspellend voor agressie in real-life dan SIP en gedrag gemeten door vignetten? Er wordt verwacht dat SIP en gedrag gemeten door VR meer voorspellend is voor agressie in real-…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Ontwikkelingsstoornissen NEG
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Agressie
Sociale informatieverwerkingsprocessen
Temperament
Schemata
Executieve functies
Opvoedstijl van ouders
Secundaire uitkomstmaten
N.V.T.
Achtergrond van het onderzoek
Agressieve gedragsproblemen zijn de meest voorkomende vorm van psychische
problemen bij kinderen (Romeo, Knapp & Scott, 2006) Agressief gedrag bij
kinderen heeft negatieve effecten op zowel kind, omgeving als maatschappij als
geheel (Dodge, Coie, & Lynam, 2006). Bovendien blijkt agressief gedrag bij
kinderen voorspellend te zijn voor een breed scala aan problematiek op latere
leeftijd, zoals vroegtijdige schoolverlating, werkloosheid, delinquentie en
uiteenlopende vormen van psychopathologie (Coie & Dodge, 1998; Currie, Stabile,
Manivong & Roos, 2010). Het is daarom belangrijk om onderliggende mechanismes
van agressief gedrag bij kinderen te begrijpen. Dit biedt de mogelijkheid om
behandelingen gericht op agressie bij kinderen effectiever te maken, om zo de
verschillende met agressie in de kindertijd geassocieerde negatieve uitkomsten
te voorkomen. Een onderliggend mechanisme dat een rol speelt in de ontwikkeling
van agressie is sociale informatieverwerking (SIP). SIP-modellen stellen dat
tussen een sociale stimulus en uitgevoerd gedrag zes informatieverwerkingsfases
worden doorlopen; (1) encoderen van interne en externe cues, (2) interpreteren
en mentaal representeren van deze cues, (3) het stellen van interactiedoelen,
(4) het genereren van responsen, (5) het evalueren van de gegenereerde
responsen, (6) het uitvoeren van de geselecteerde respons (Crick & Dodge, 1990,
Crick & Dodge, 1994). SIP-modellen stellen dat afwijkingen in verschillende
SIP-stappen verantwoordelijk zijn voor agressief gedrag en empirisch onderzoek
ondersteund dit. Agressieve kinderen blijken inderdaad meer vijandige
attributies te maken, woede te rapporteren, instrumentele interactiedoelen op
te stellen, agressieve responsen te genereren en agressieve responsen meer
positief te evalueren (Crick & Dodge, 1996; Erdley & Ascher, 1996; Dodge,
Lochman, Harnish, Bates, & Pettit, 1997; Lochman & Dodge, 1998; Orobio de
Castro, Veerman, Koops, Bosch, & Monshouwer, 2002; Orobio de Castro, Merk,
Koops, Veerman & Bosch, 2005; Van Nieuwenhuijzen, De Castro, Van Aken &
Matthys, 2009; Orobio de Castro, Verhulp & Runions, 2012). Een limitatie van
eerdere studies naar de rol van afwijkingen in SIP bij agressie van kinderen is
de methode om SIP te meten. Studies tot dusver gebruiken veelal hypothetische
sociale situaties beschreven in vignetten (audio, video, scripts) waarbij de
deelnemer zich moet inbeelden wat hij/zij zou doen, denken en voelen als de
beschreven sociale situatie hem/haar daadwerkelijk zou overkomen. Een
belangrijke tekortkoming van deze methode is dat de gemeten SIP gebaseerd zijn
op het inleven in hypothetische sociale situaties en niet op daadwerkelijke
sociale situaties. Echter, in werkelijkheid gaat agressief gedrag vaak gepaard
met hevige emoties en laat empirisch onderzoek zien dat hevige emoties tot
sterkere afwijkingen in SIP leiden (Dodge & Somberg, 1987; De Castro, Slot,
Bosch & Koops, 2003; Reijntjes, Thomaes, & Kamphuis, 2003). Het is daarom de
vraag of het meten van SIP op de traditionele hypothetische manier een juiste
afspiegeling is van SIP die voorafgaan aan real-time gedrag in emotioneel
beladen situaties. Om meer inzicht te krijgen in SIP die voorafgaan aan
real-time gedrag lijkt het noodzakelijk om SIP te meten tijdens real-time
sociale situaties waarbij de emotionele betrokkenheid groot is. Een methode om
SIP voorafgaand aan real-time gedrag te meten zou het gebruik van Virtual
Reality Exposure (VRE) kunnen zijn. VRE bestaat uit virtuele werelden waarin
deelnemers met voor hen specifieke problematische situaties geconfronteerd
worden. VRE wordt bijvoorbeeld al gebruikt bij onderzoeken naar verschillende
fobieën en psychotische stoornissen (Kampmann et al., 2016; Pot-Kolder, Veling,
Geraets & Van der Gaag, 2016; Parsons & Rizzo, 2008). Binnen het huidig
onderzoek zullen deelnemers geconfronteerd worden met Virtual Reality-werelden
(VR-werelden) waarbinnen veelvoorkomende sociale situaties plaatsvinden die
spreiding in (agressief) gedrag en SIP opwekken. Theorie en empirische
bevindingen wijzen erop dat gedrag en sociale informatieverwerkingsprocessen op
hun beurt beïnvloed worden door een samenspel tussen andere factoren zoals
schemata, executieve functies en temperament (e.g. Anderson, Bushman, 2002;
Hobson, Scott, & Rubia, 2011, Blair, Peschardt, Budhani, Mitchell, & Pine,
2006; de Castro et al., 2005; Calvete & Orue, 2010). Doel van het huidige
project is om in een steekproef variërend in de mate van gedragsproblemen, de
VR metingen van SIP en gedrag te valideren aan gedragsproblemen en
verschillende factoren die op basis van de literatuur samenhangen met
verschillende vormen van agressief gedrag. Op deze manier hoopt het huidig
onderzoek specifieke groepen in de VR te onderscheiden op basis van gedrag,
SIP, emoties, schemata, executieve functies, temperament, en omgevingsfactoren
(opvoeding). Daarbij kijkt dit onderzoek of SIP en gedrag als gemeten door VR
meer voorspellend is voor agressie in real-life dan SIP en gedrag gemeten door
vignetten.
Doel van het onderzoek
De vraagstellingen zijn:
1. Is SIP en gedrag als gemeten door VR meer voorspellend voor agressie in
real-life dan SIP en gedrag gemeten door vignetten?
Er wordt verwacht dat SIP en gedrag gemeten door VR meer voorspellend is voor
agressie in real-life dan SIP en gedrag gemeten door vignetten.
2. Is het mogelijk om betekenisvolle specifieke groepen te onderscheiden op
basis van SIP, emoties, gedrag, schemata, executief functioneren, temperament
en omgevingsfactoren (opvoedstijl ouders).
We verwachten dat er drie specifieke profielen te onderscheiden vallen op basis
van de hierboven genoemde factoren (gedrag, SIP, temperament, schemata,
executieve functies en opvoedstijl van de ouders):
We verwachten dat er een niet-agressieve groep te onderscheiden valt waarbij
niet-agressief gedrag en niet-afwijkende SIP samenhangen met de neiging om niet
snel hevige of koude emoties te ervaren, geen vijandige of instrumentele
schemata, intacte executieve functies en een positieve opvoedstijl van de
ouders. Naast dat we verwachten dat er een niet-agressieve groep bestaat
zonder afwijkende SIP en agressief gedrag, verwachten we twee agressieve
groepen te kunnen onderscheiden:
We verwachten dat er een subgroep kinderen bestaat waarbij agressief gedrag en
afwijkende SIP samenhangen met gebreken in cool executief functioneren, de
neiging om snel hevige emoties te ervaren, vijandige schemata en een harde
opvoedstijl van de ouders.
We verwachten dat er een subgroep kinderen bestaat waarbij agressie en
afwijkende SIP samenhangen met intacte cool executieve functies, gebreken in
hot executieve functies, onderkoeld temperament, overmatige spanningsbehoefte,
instrumentele schemata en een gebrek aan supervisie door ouders.
Onderzoeksopzet
Om de bovenstaande hypothesen te kunnen toetsen zullen kinderen uit het
regulier- (n = 50) en speciaal onderwijs (n = 100) deelnemen. SIP zal gemeten
worden in VR en door middel van vignetten (hypothetische verhalen). Verder
worden er verschillende vragenlijsten en taken afgenomen.
Het onderzoek voor kinderen bestaat uit 3 testdagen van elk 30-45 minuten. Op
de 1e testdag voor de kinderen worden vragenlijsten en executieve functie-taken
op de computer afgenomen. Deze dienen om temperament (onderkoeld temperament,
spanningsbehoefte), schemata en executieve functies (werkgeheugen, inhibitie,
belonings-en strafgevoeligheid) te meten. Op de 2e en 3e testdag voor de
kinderen zal bij de kinderen SIP gemeten worden in VR of door middel van
vignettes. Voor de helft van de deelnemers zullen de vignetten een week voor de
VR meting afgenomen worden en voor de andere helft een week na de VR meting.
Daarnaast worden de ouders en leerkracht gevraagd enkele vragenlijsten in te
vullen. Ouders vullen vragenlijsten in over de aanwezigheid van agressief
gedrag, temperament (negatieve emotionaliteit) en hun opvoedstijl. Dit zal
maximaal 15 minuten in beslag nemen. Ook leerkrachten wordt gevraagd enkele
vragenlijsten in te vullen over de aanwezigheid van verschillende vormen van
agressief gedrag. Dit zal ongeveer 5-10 minuten per deelnemer in beslag nemen.
Inschatting van belasting en risico
Virtual Reality-werelden zullen bestaan uit alledaagse sociale situaties. De
Virtual Reality-werelden kunnen hierdoor frustratie en milde agressie opwekken
die vergelijkbaar is met frustratie en milde agressie in de werkelijkheid.
Eerder onderzoek met deze situaties laat echter zien dat deze typen sociale
situaties zelfs als wij deze in echte interacties tussen kinderen experimenteel
opwekken frustratie en milde agressie (zoals het afpakken van objecten, niet
mee mogen spelen) uitlokken zonder dat een onethisch niveau van conflict wordt
bereikt (Matthys et al., 1995; Matthys et al., 1995; Van Nieuwenhuijzen et al.,
2005; Kempes, de Vries, Matthys, van Engeland, & van Hooff, 2008). In deze
studies en de VR pilot die aan de huidige studie ten grondslag ligt gaven alle
deelnemers aan deelname erg leuk te hebben gevonden (en vaak spontaan nog eens
te willen meedoen). Proefleiders zullen daarnaast waakzaam zijn voor ernstigere
vormen van agressie en tijdig ingrijpen als dat noodzakelijk wordt geacht. Dit
zal gebeuren aan de hand van een door de METC in 2005 goedgekeurd
agressieprotocol (05-191 getiteld: **De invloed van afwijkende
informatieverwerking op de ontwikkeling van reactieve en proactieve agressie en
verzoeningsgedrag*). VR-werelden kunnen leiden tot *cyber sickness*. Cyber
sickness bestaat uit symptomen van misselijkheid, duizeligheid, gebrekkig
visueel zicht en concentratieproblemen binnen Virtual Reality-werelden door een
discrepantie tussen de informatie verkregen door sensorische waarneming en
informatie gebaseerd op het evenwichtsorgaan/vestibulair systeem (LaViola Jr.,
2000). Het is belangrijk te vermelden dat ongeveer 30% van de deelnemer
symptomen van cyber sickness rapporteert (Chen et al., 2011). Onderzoek laat
echter zien dat deelnemers een tolerantie opbouwen tegen cyber sickness in VR
en dat de kwaliteit en afstelling van de Virtual Reality hard- en software
Cyber Sickness kan verminderen (Kennedy, Stanney & Dunlap, 2002; Rebenitsch &
Owen, 2016; Kennedy & Fowlkes, 2000). Tevens is het zo dat doordat deelnemers
de mogelijkheid hebben om vrij rond te lopen in de Virtual Reality-werelden en
de kwaliteit van de gebruikte Virtual Reality hard- en software hoog is, de
discrepanties tussen de sensorische waarneming en het evenwichtsorgaan tot een
minimum beperkt wordt. Tijdens deelname zullen de proefleiders waakzaam zijn
voor mogelijke symptomen van cyber sickness en mogelijk een pauze inlassen. De
sessie wordt alleen hervat als de deelnemer vrijwel geheel symptoom-vrij is en
hiermee instemt. Kinderen met wagenziekte zullen niet mogen deelnemen. Hiernaar
zal worden gevraagd voorafgaand aan mogelijke deelname. In onze eerdere
pilot-studie met dezelfde Virtual Reality-werelden gaf geen enkel kind aan last
te hebben van cyber sickess. Daarbij was het binnen de pilot-studie het geen
enkele keer nodig om het onderzoek te onderbreken of in te grijpen van vanwege
extreem agressief gedrag of mogelijke escalatie.
Publiek
Heidelberglaan 1
Utrecht 3584 CS
NL
Wetenschappelijk
Heidelberglaan 1
Utrecht 3584 CS
NL
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
Jongens 8-12 jaar.
50 deelnemers uit regulier onderwijs en 100 deelnemers uit speciaal onderwijs voor kinderen met gedragsproblemen.
Teacher Report Form (TRF) score boven het 90e percentiel op de subschaal agressie voor deelnemers geworven uit het speciaal onderwijs.
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Pervasieve Autisme spectrum problematiek blijkend uit een score boven het 95e percentiel op de subschaal Autisme van de Sociale-Emotionele Vragenlijst (SEV). Lage intelligentie blijkend uit een IQ < 80 en Wagenziekte.
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL67120.041.18 |