Het doel van dit klinisch-wetenschappelijke onderzoek is de evaluatie van de farmacokinetiek (de wetenschap waarin wordt vastgesteld wat er gebeurt met stoffen die aan het menselijk lichaam worden toegediend), de veiligheid en de werkzaamheid van…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Encefalopathieën
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
1. Plasmaconcentratie van brivaracetam (BRV) 30-60 minuten na de BRV-infusie op
dag 1
2. Plasmaconcentratie van brivaracetam (BRV) 2-4 uur na de BRV-infusie op dag 1
3. Plasmaconcentratie van brivaracetam (BRV) 8-12 uur na de BRV-infusie op dag 1
4. Plasmaconcentraties van BRV op andere tijdstippen
4. Plasmaconcentratie van de BRV-metaboliet ucb-42145 (zuur) 30-60 minuten na
de BRV-infusie op dag 1
5. Plasmaconcentratie van de BRV-metaboliet ucb-42145 (zuur) 2-4 uur na de
BRV-infusie op dag 1
6. Plasmaconcentratie van de BRV-metaboliet ucb-42145 (zuur) 8-12 uur na de
BRV-infusie op dag 1
7. Plasmaconcentratie van de BRV-metaboliet ucb-100406-1 (hydroxy) 30-60
minuten na de BRV-infusie op dag 1
8. Plasmaconcentratie van de BRV-metaboliet ucb-100406-1 (hydroxy) 2-4 uur na
de BRV-infusie op dag 1
9. Plasmaconcentratie van de BRV-metaboliet ucb-100406-1 (hydroxy) 8-12 uur na
de BRV-infusie op dag 1
10. Plasmaconcentratie van de BRV-metaboliet ucb-107092-1 (hydroxyzuur) 30-60
minuten na de BRV-infusie op dag 1
11. Plasmaconcentratie van de BRV-metaboliet ucb-107092-1 (hydroxyzuur) 2-4 uur
na de BRV-infusie op dag 1
12. Plasmaconcentratie van de BRV-metaboliet ucb-107092-1 (hydroxyzuur) 8-12
uur na de BRV-infusie op dag 1
13. Gebied onder de BRV-plasmaconcentratie-tijdcurve
14. Distributievolume van BRV
15. Plasmaklaring van BRV
16. Plasmaconcentratie van het concomitante AED's wanneer toegediend
Secundaire uitkomstmaten
1. Percentage responders op de behandeling met brivaracetam (BRV) vanaf
baseline tot 3 uur na de eerste BRV-dosis
2. Percentage patiënten met een afname van ten minste 80% in de niet-ernstige
aanvalslast vanaf baseline tot 3 uur na de eerste BRV-behandeling
3. Percentage patiënten met een afname van ten minste 50% in ernstige
aanvalslast vanaf baseline tot 3 uur na de eerste BRV-behandeling
4. Absolute verandering in de gemiddelde aanvalslast gemeten aan de hand van
continue video-elektro-encefalografie (VEEG) vanaf baseline tot het einde van
de evaluatieperiode van 96 uur
5. Percentage verandering in de gemiddelde aanvalslast gemeten aan de hand van
continue VEEG vanaf baseline tot het einde van de evaluatieperiode van 96 uur
6. Percentage BRV-responders aan het einde van de evaluatieperiode van 96 uur
7. Percentage van de patiënten die 24 uur na aanvang van de eerste
BRV-behandeling aanvalsvrij zijn (100% afname in aanvalslast ten opzichte van
baseline), onderverdeeld naar patiënten met een niet-ernstige of ernstige
aanvalslast bij baseline
8. Tijd tot afname in aanvalslast voor BRV-responders
9. Percentage patiënten zonder aanvallen aan het einde van de periode waarin
omlaag wordt getitreerd
10. Percentage patiënten met een afname van ten minste 50% in de frequentie van
elektro-encefalografische neonatale aanvallen (ENS) per uur vanaf baseline tot
het einde van evaluatieperiode van 96 uur
11. Percentage patiënten die geen aanvallen hebben per tijdsinterval over de
evaluatieperiode van 96 uur
12. Absolute verandering in klinische aanvallen gecorreleerd met continue VEEG
vanaf baseline tot het einde van de evaluatieperiode van 96 uur
13. Absolute verandering in klinische aanvallen gecorreleerd met continue VEEG
per tijdsinterval over de evaluatieperiode van 96 uur
14. Percentage patiënten met klinische aanvallen gecorreleerd met continue VEEG
vanaf baseline tot het einde van de evaluatieperiode van 96 uur
15. Percentage patiënten met klinische aanvallen gecorreleerd met continue VEEG
per tijdsinterval over de evaluatieperiode van 96 uur
16. Absolute verandering in klinische aanvalslast ten opzichte van baseline per
tijdsinterval over de evaluatieperiode van 96 uur
17. Percentage verandering in klinische aanvalslast ten opzichte van baseline
per tijdsinterval over de evaluatieperiode van 96 uur
18. Percentage verandering in aanvalslast per categorie vanaf baseline tot het
einde van de evaluatieperiode van 96 uur
19. Percentage responders op de BRV-behandeling per tijdsinterval over de
evaluatieperiode van 96 uur
20. Percentage patiënten dat van BRV overschakelt op een ander anti-epilepticum
gedurende de evaluatieperiode van 96 uur
21. Percentage responders op een andere behandeling vanaf baseline tot het
einde van de evaluatieperiode van 96 uur
22. Percentage responders op een andere behandeling per tijdsinterval over de
evaluatieperiode van 96 uur
Achtergrond van het onderzoek
Het PETITE-onderzoek betreft het geneesmiddel brivaracetam (het
onderzoeksgeneesmiddel).
Brivaracetam is goedgekeurd in Europa voor oraal en intraveneus gebruik als
aanvullende behandeling om epileptische aanvallen te behandelen bij patiënten
van 4 jaar en ouder. In de V.S. is brivaracetam goedgekeurd als individuele en
aanvullende behandeling vanvoor epileptische aanvallen, voor mondelingoraal
gebruik bij patiënten van 4 jaar en ouder en voor oraal en intraveneus gebruik
bij patiënten van 16 jaar en ouder. Brivaracetam is niet goedgekeurd voor de
behandeling van pasgeboren kinderen met elektro-encefalografische aanvallen.
Het doel van het huidige onderzoek is het onderzoeken van deze indicatie bij
deze groep.
Een elektro-encefalografische aanval is een onbeheerste ontlading van
zenuwcellen in een deel van de hersenen die mogelijk wordt veroorzaakt door
encefalopathie (verschillende syndromen van hersendisfunctie). Een
elektro-encefalogram (EEG), ook wel hersenfilmpje genoemd, is een test die
elektrische activiteit in de hersenen ontdekt met kleine, platte, metalen
schijfjes (elektroden) die op de schedel worden aangebracht. Deze activiteit
wordt weergegeven als golflijntjes op een EEG-registratie. In dit onderzoek
wordt het EEG op parallelle wijze gekoppeld aan een videorecorder om de
aanvallen en elektrische hersenactiviteit op elkaar af te stemmen.
Doel van het onderzoek
Het doel van dit klinisch-wetenschappelijke onderzoek is de evaluatie van de
farmacokinetiek (de wetenschap waarin wordt vastgesteld wat er gebeurt met
stoffen die aan het menselijk lichaam worden toegediend), de veiligheid en de
werkzaamheid van brivaracetam (het onderzoeksgeneesmiddel) bij pasgeborenen met
aanvallen die niet met andere behandelingen onder controle kunnen worden
gebracht en het vinden van de optimale dosis van het onderzoeksgeneesmiddel.
De primaire doelstelling van deze studie is de evaluatie van de PK van BRV bij
neonaten met door eerdere AED-behandelingen onvoldoende gecontroleerde
aanvallen en het bepalen van de optimale dosis van BRV (verkennende cohort)
voor de behandeling van patiënten opgenomen in de bevestigende cohorten van
deze studie. De secundaire doelstellingen omvatten de evaluatie van de
kortetermijnveiligheid van BRV bij neonaten en de beoordeling van de
werkzaamheid van BRV voor ernstige en niet-ernstige aanvalslast (gedefinieerd
als het totale aantal minuten van ENS per uur) bij neonaten met door eerdere
AED-behandelingen onvoldoende gecontroleerde aanvallen.
Onderzoeksopzet
Screening
Het onderzoek begint met een screeningperiode waarin wordt gekeken of uw kind
aan dit onderzoek mag deelnemen. Dit onderzoek bestaat uit twee stappen: de
verwachte dosering in de eerste stap (verkennende groep) bevestigen of
aanpassen, en de werkzaamheid van het onderzoeksgeneesmiddel in de tweede stap
(bevestigende groep) beoordelen.
Verkennende groep:
Het kind zal deelnemen aan de verkennende groep. Dit betekent dat uw kind
tijdens de screeningperiode wordt behandeld met geneesmiddelen tegen epilepsie
overeenkomstig de zorgstandaard voor de behandeling van neonatale aanvallen.
Het onderzoeksgeneesmiddel brivaracetam wordt intraveneus (rechtstreeks in het
bloedvat) toegediend.
In deze verkennende groep (eerste stap) wordt het kind volgens de zorgstandaard
met geneesmiddelen tegen epilepsie behandeld. Indien de standaardmedicatie niet
zou helpen om de aanvallen onder controle te krijgen, zal uw kind starten met
de evaluatieperiode van 48 uur en zal hij/zij maximaal 4 doses van het
onderzoeksgeneesmiddel krijgen. Het onderzoeksgeneesmiddel wordt intraveneus
(rechtstreeks in het bloedvat) toegediend. Het wordt gedoseerd bij het lagere
doseerbereik dat bij kinderen en volwassen patiënten wordt gebruikt. Om die
reden kunnen effecten van de behandeling niet worden gegarandeerd. Om te
verzekeren dat de epileptische aanvallen van het kind effectief worden
behandeld tijdens de evaluatieperiode, wordt tegelijk de toediening van
geneesmiddelen tegen epilepsie, overeenkomstig de zorgstandaard, voortgezet.
Bevestigende groep:
Het kind zal deelnemen aan de bevestigende groep. Dit betekent dat uw kind
tijdens de screeningperiode wordt behandeld met één of meer van de volgende
geneesmiddelen tegen epilepsie overeenkomstig de zorgstandaard voor de
behandeling van neonatale aanvallen: fenobarbital (PB), midazolam (MDZ),
fenytoïne (PHT), levetiracetam (LEV; bij een dosis van * 60 mg/kg/dag) of
lidocaïne (LDC).
In deze bevestigende groep (tweede stap) wordt het kind volgens de
zorgstandaard met geneesmiddelen tegen epilepsie behandeld. Indien de
standaardmedicatie niet helpt om de aanvallen onder controle te krijgen, zal
het kind starten met de evaluatieperiode van 96 uur en zal het
onderzoeksgeneesmiddel met intervallen van 12 uur bij een dosis worden
toegediend op basis van de resultaten van de verkennende groep.
Tijdens de evaluatieperiode wordt er een continue video-EEG geregistreerd. In
het geval dat het kind niet hoeft te worden behandeld met het
onderzoeksgeneesmiddel of hiervan geen voordeel heeft, zal de onderzoeker
voorstellen de behandeling te stoppen na afloop van de evaluatieperiode. Dertig
dagen na de laatste toediening van het onderzoeksgeneesmiddel zal dan een extra
evaluatie vanwege de veiligheid worden uitgevoerd. Afhankelijk van de leeftijd
van het pasgeboren kind op het moment van de inschrijving en of uw kind
voordeel zou kunnen hebben bij voortzetting van de onderzoeksbehandeling, kan
het onderzoek langer duren.
Verlengde periode:
Pasgeborenen die voordeel hebben bij de behandeling met het
onderzoeksgeneesmiddel kunnen meedoen aan de verlengde periode. Pasgeborenen
die aan de verlengde periode deelnemen, moeten in het onderzoekscentrum blijven
als het onderzoeksgeneesmiddel intraveneus wordt toegediend. Pasgeborenen die
het orale onderzoeksgeneesmiddel kunnen doorslikken, mogen thuis worden
behandeld.
Als het kind aan de verlengde periode begint, kan de wijze van toediening van
het onderzoeksgeneesmiddel worden vervangen door toediening van de orale
oplossing als dit geschikt is voor het kind.
Als de onderzoeker op enig moment denkt dat het onderzoeksgeneesmiddel niet
werkt voor het kind, wordt onmiddellijk een ander geneesmiddel gebruikt dat
geschikt wordt geacht door uw onderzoeker.
30 dagen na de laatste toediening van het onderzoeksgeneesmiddel zal ook in
deze fase een extra evaluatie vanwege de veiligheid worden uitgevoerd. Het
onderzoek kan in totaal maximaal 75 dagen duren.
Vervolgonderzoek
Aan het eind van het huidige onderzoek wordt alle pasgeborenen die voordeel
hebben bij de behandeling met het onderzoeksgeneesmiddel aangeboden om mee te
doen aan een vervolgonderzoek, als zij aan de deelnamecriteria voor dat
onderzoek voldoen.
Onderzoeksproduct en/of interventie
brivaracetam 10mg/ml - 5ml injectieflacon (steriele oplossing voor intraveneuze infusie) brivaracetam 10mg/ml - 300ml drank voor oral gebruik
Inschatting van belasting en risico
Deelname aan het onderzoek kan in totaal maximaal 75 dagen duren. Gedurende
deze periode zal de patient in eerste instantie op de Neonatale Intensieve
Zorgen verblijven. Gedurende de extensie periode mogen pasgeborenen die het
orale onderzoeksgeneesmiddel kunnen doorslikken, thuis worden behandeld.
Pasgeborenen die aan de verlengde periode deelnemen, moeten in het
onderzoekscentrum blijven als het onderzoeksgeneesmiddel intraveneus of
enteraal wordt toegediend.
Voor een overzicht van de risico's en voordelen verbonden aan deelname in deze
studie, zie ook de patiënteninformatie.
Publiek
Allée de la Recherche 60
Brussel 1070
BE
Wetenschappelijk
Allée de la Recherche 60
Brussel 1070
BE
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
1. De ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) hebben een door een
onafhankelijke ethische commissie (Independent Ethics Committee, IEC)
goedgekeurd, schriftelijk ICF ondertekend en gedateerd.
2a. Bevestiging op VEEG van een cumulatieve ENS * 2 minuten of * 3
identificeerbare ENS vóór aanvang van de evaluatiefase (ENS is gedefinieerd als
een aanval die minstens 10 seconden duurt op VEEG), ondanks eerdere behandeling
met AED*s voor de behandeling van elektro-encefalografische aanvallen.
Het optreden van ENS gedurende een periode van maximaal 1 uur moet worden
bevestigd door de lokale of centrale VEEG-lezer voor het geneesmiddel wordt
toegediend. Bij voorkeur bevestigt de centrale VEEG-lezer de vereiste ENS.
3. De patiënt is van het mannelijke of vrouwelijke geslacht en heeft een
gestatieleeftijd van minstens 34 weken. Daarnaast kunnen voldragen neonaten met
een PNA van maximaal 27 dagen en te vroeg geboren neonaten met een PMA van
maximaal 40 weken en een PNA van maximaal 27 dagen worden opgenomen in de
studie.
4. De patiënt weegt bij de inschrijving ten minste 2,3 kg.
5. Patiënten met of zonder concomitante behandeling voor hypothermie.
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
1a. De patiënt ontvangt andere AED*s dan PB, MDZ, PHT, LEV (* 60 mg/kg/dag) of
LDC voor de behandeling van aanvallen voor of op het ogenblik van de
inschrijving (uitsluitend bevestigende cohorten).
2. De patiënt heeft aanvallen die een respons vertonen op AED-therapie
onmiddellijk vóór behandeling met BRV, behandeling met pyridoxine of correctie
van metabole stoornissen (hypoglykemie, hypomagnesiëmie of hypocalciëmie).
3. De patiënt heeft extracorporele membraanoxygenatie nodig.
4. De patiënt heeft aanvallen die verband houden met prenataal gebruik of
ontwenning van drugs van de moeder.
5. De patiënt heeft een bekende ernstige storing in de hemostase, zoals
beoordeeld door de onderzoeker.
6. De patiënt heeft een slechte prognose voor overleving, zoals beoordeeld door
de onderzoeker.
7a. De patiënt heeft 2x de bovenlimiet van normaal (ULN) van een van de
volgende bloedwaarden: aspartaataminotransferase (ASAT),
alanineaminotransferase (ALAT) en alkalische fosfatase (AF) met de volgende
uitzondering:
Voor patiënten met perinatale asfyxie, is een verhoogde ASAT-, ALAT- of
AF-waarde < 5x ULN aanvaardbaar als de aanvankelijke en piekverhoging van de
leverfunctietests (LFT*s) optreedt binnen 5 dagen na de geboorte en het
tijdsverloop van de LFT-verhoging compatibel is met leverletsel vanwege
perinatale asfyxie.
ULN wordt vastgesteld op basis van de gestatieleeftijd (GA) van de
patiënt en de normale waarden gehanteerd door het centrum voor de betreffende
GA.
8a. De patiënt vertoont directe (geconjugeerde) bilirubinewaarden van > 2 mg/dl.
9. Van de patiënt wordt verwacht dat deze lichttherapie nodig heeft of de
patiënt heeft lichttherapie of een wisseltransfusie nodig vanwege een verhoogde
bilirubine.
10. De patiënt heeft snel toenemende bilirubinewaarden waardoor hij/zij kan
uitgesloten worden van studiedeelname, volgens het oordeel van de onderzoeker.
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
EudraCT | EUCTR2015-002756-27-NL |
CCMO | NL60876.078.17 |