Doelstellingen (zijn allemaal verkennend):• Het meten en analyseren van opname cluster van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+ PET-signaal) bij de baseline en tussen baseline en na de behandeling in tumorlaesies en normale referentieweefsels, waaronder T-…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Diverse en niet plaatsgespecif. neoplasmata, maligne en niet-gespecif.
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Deelonderzoek, biomarkers:
• De hoeveelheid en veranderingen in opname van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+
PET-signaal) aan de hand van PET-beeldvorming bij de baseline en na de
behandeling in tumorlaesies en normale referentieweefsels, zoals bepaald
• De correlatie tussen opname van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+ PET-signaal) zoals
bepaald door SUV-kwantitatieve metingen met CD8+ TIL-dichtheid gedefinieerd
door IHC-analyse van gebiopteerd tumorweefsel.
• PET-beeldvorming-signaalniveau en veranderingen ten opzichte van de baseline
tot na de behandeling voor wat betreft niveaus en veranderingen in andere
verkennende biomarkers buiten CD8+ IHC (bijv. TMB, NKp46, CD4+, PD-1, PD-L1
IHC, veranderingen in tumortranscriptoom, cytokinen in perifeer bloed en
veranderingen in immuuncellen).
• De hoeveelheid en veranderingen in opname van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+
PET-signaal) aan de hand van PET-beeldvorming bij de baseline en na de
behandeling met individuele patiëntresponsen (CR, PR, SD en PD, iCR, iPR, iSD
en iPD) en veranderingen in laesieniveau.
Secundaire uitkomstmaten
Deelonderzoek, biomarkers:
• De hoeveelheid en veranderingen in opname van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+
PET-signaal) aan de hand van PET-beeldvorming bij de baseline en na de
behandeling in tumorlaesies en normale referentieweefsels, zoals bepaald
• De correlatie tussen opname van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+ PET-signaal) zoals
bepaald door SUV-kwantitatieve metingen met CD8+ TIL-dichtheid gedefinieerd
door IHC-analyse van gebiopteerd tumorweefsel.
• PET-beeldvorming-signaalniveau en veranderingen ten opzichte van de baseline
tot na de behandeling voor wat betreft niveaus en veranderingen in andere
verkennende biomarkers buiten CD8+ IHC (bijv. TMB, NKp46, CD4+, PD-1, PD-L1
IHC, veranderingen in tumortranscriptoom, cytokinen in perifeer bloed en
veranderingen in immuuncellen).
• De hoeveelheid en veranderingen in opname van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+
PET-signaal) aan de hand van PET-beeldvorming bij de baseline en na de
behandeling met individuele patiëntresponsen (CR, PR, SD en PD, iCR, iPR, iSD
en iPD) en veranderingen in laesieniveau.
Achtergrond van het onderzoek
Tumor-infiltrerende lymfocyten (TIL)-verdichtingen zijn gekoppeld aan de
prognose en respons op T-cel checkpointremmertherapie bij meerdere kankertypes
(Berghoff et al 2016, Fridman et al 2012, Lee et al 2008, Nosho et al 2010).
MEDI1191 is een nieuwe messenger ribonucleïnezuur (mRNA)-gebaseerde therapie
ontworpen voor injectie rechtstreeks in tumoren. Het is samengesteld uit een
met lipide nanodeeltjes (LNP) geformuleerd mRNA dat codeert voor een gekoppeld
monomeer bioactief interleukine (IL)-12p70-eiwit (IL12B-Gly6Ser-IL12A). De
mRNA-sequentie is geoptimaliseerd om de stabiliteit en omzetting van mRNA te
verbeteren. De mRNA-chemie is ontworpen om de mRNA-omzetting te verbeteren en
niet-specifieke immuunactivatie te verminderen (100% uridinevervanging met
1N-methyl-pseudouridine; (Richner et al 2017, Svitkin et al 2017)). Een
miR122-bindingsplaats in de 3*UTR remt mRNA-translatie in levercellen bij
mRNA-introductie in de lever (Jain et al 2018). De LNP-formulering beschermt
het mRNA tegen extracellulaire afbraak door RNA*s en bevordert de cellulaire
opname en omzetting van mRNA (Sabnis et al 2018). Intratumorale (IT) injectie
van MEDI1191 leidt tot lokale productie van bioactief IL-12p70 door tumor- en
myeloïde cellen. Lokale IL-12p70-productie in tumoren versterkt aangeboren en
adaptieve immuuncelactivatie (natuurlijke killercel-, T-cel- en
antigeenpresenterende cel) en interferon-gamma-productie. Dit leidt tot
cytotoxische T-celwerving, activatie en tumorcellysis en versterkte
antitumorimmuniteit.
De belangrijkste translationele biomarkerprofielen worden meestal vastgesteld
met behulp van biopsiemonsters bij de baseline en tijdens de behandeling;
biopten zijn echter mogelijk niet altijd haalbaar voor laesies die dieper
gepositioneerd zijn. Daarnaast beperkt deze benadering de analyse van het
biopsiegebied tot een enkele tumorlaesie; deze is mogelijk niet representatief
voor de gehele laesie of voor andere gemetastaseerde foci. Het vermogen om een
cluster van differentiatie 8 (CD8+) T-celverdichtingen in vivo te
kwantificeren, voor en na toediening van MEDI1191 als monotherapie of in
gelijktijdige combinatie met durvalumab, zou van aanzienlijk belang zijn voor
klinische omzetting met brede toepassingen in de klinische ontwikkelingsruimte
voor kankerimmunotherapie.
Er is een voor het eerst bij mensen onderzoek uitgevoerd met op
positronemissietomografie (PET) gebaseerde beeldvorming van CD8+ T-cellen met
behulp van een minilichaam (Mb) gericht op het CD8-antigeen, geconjugeerd met
desferrioxamine (Df) en radioactief gelabeld met zirconium-89 (89Zr)
(89Zr-Df-IAB22M2C) (Pandit-Tkaras et al 2020). PET-beeldvorming met anti-CD8
gelabeld Mb kan informatie opleveren die verder gaat dan de standaard
beeldvormingsmodaliteiten van computertomografie (CT), magnetische
resonantiebeeldvorming (MRI) en traditionele
fluorodeoxyglucose-PET-beeldvorming. PET-beeldvorming van 89Zr-Df-IAB22M2C in
vivo kan mogelijk een beeld van het hele lichaam leveren om de distributie van
CD8+ T-cellen bij de baseline en door de behandeling geïnduceerde
farmacodynamische veranderingen te beoordelen. De benadering kan ook
informatief zijn voor het beoordelen van farmacodynamische veranderingen in
andere lymfoïde en niet-lymfoïde weefsels, het onderscheiden van werkelijke
progressie van pseudoprogressie tijdens de vroege fasen van de behandeling, en
het correleren van CD8+ T-celdistributie met werkzaamheid met behulp van
geaccepteerde werkzaamheidsmodaliteiten (CT, MRI, enz.).
Doel van het onderzoek
Doelstellingen (zijn allemaal verkennend):
• Het meten en analyseren van opname cluster van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+
PET-signaal) bij de baseline en tussen baseline en na de behandeling in
tumorlaesies en normale referentieweefsels, waaronder T-celrijke weefsels, met
behulp van PET-beeldvorming.
• Het correleren van opname van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+ PET-signaal) in
gebiopteerde laesie bij de baseline en tussen baseline en na de behandeling met
CD8+ TIL-dichtheid zoals beoordeeld door CD8+ IHC.
• Het correleren van opname van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+ PET-signaal) bij de
baseline en tussen baseline en na de behandeling met moleculaire en
IHC-gebaseerde biomarkers (waaronder, maar niet beperkt tot, TMB, NKp46, CD4+,
PD-1 en PD-L1) in de tumor en periferie.
• Het correleren van opname van 89Zr-Df-IAB22M2C (CD8+ PET-signaal) bij de
baseline en tussen baseline en na de behandeling met RECIST 1.1 en iRECIST
klinisch resultaat.
Dit deelonderzoek zal slechts op één locatie in Nederland worden uitgevoerd en
zal een apart cohort van ongeveer 14 proefpersonen inschrijven die een licht
gewijzigd behandelplan en procedureschema zullen volgen in vergelijking met het
hoofdonderzoek.
Er is een aparte analyse van het hoofdonderzoek gepland voor dit deelonderzoek
en voor de verzamelde gegevens wordt een afzonderlijk onderzoeksrapport
gecreëerd.
Onderzoeksopzet
Voor dit deelonderzoek van protocolonderzoek D8510C00001 wordt een afzonderlijk
cohort van ongeveer 14 proefpersonen ingeschreven dat, in vergelijking met het
hoofdonderzoek, een licht gewijzigd behandelingsplan en schema van procedures
zal volgen. Dit deelonderzoek bestaat uit 2 cohorten en 89Zr-Df-IAB22M2C wordt
tweemaal per cohort toegediend. Eenmaal bij de baseline en daarna opnieuw na
MEDI1191 monotherapie in groep A, en voor en na gelijktijdige MEDI1191 plus
durvalumab in groep B. Het hoofdprotocol moet worden gevolgd voor identificatie
van laesies, instructies voor injectie, behandeling van MEDI1191-gerelateerde
toxiciteiten, inclusie-/exclusiecriteria, criteria voor terugtrekking uit het
onderzoek, behandeling na progressie, beoordeling van werkzaamheid en
ziektebeoordeling, bereiding, hantering en opslag van MEDI1191,
biopsieprocedures en het hanteren van biologische monsters. Andere
beschrijvingen van procedures en beoordelingen die niet in het deelonderzoek
zijn beschreven, zijn te vinden in het hoofdprotocol. De dosis MEDI1191 zal
worden gebaseerd op een veilige en farmacodynamische actieve dosis die is
geïdentificeerd in deel 1B van het hoofdonderzoek, zoals bepaald door de
commissie voor dosisverhoging (zie sectie 3.1.3 van het hoofdprotocol).
Onderzoeksproduct en/of interventie
In dit deelonderzoek wordt de CD8+-verspreiding onderzocht aan de hand van PET-beeldvorming (afbeelding 1). De proefpersonen in dit deelonderzoek volgen een licht gewijzigd behandelingsplan en schema van procedures in vergelijking met het hoofdonderzoek. Zodra een farmacodynamische actieve en veilige dosis is bepaald in deel 1B van het hoofdonderzoek (gelijktijdig IT MEDI1191 met systemisch IV durvalumab bij proefpersonen met oppervlakkige laesies, die zichtbare of voelbare cutane of subcutane laesies kunnen zijn) en door de commissie voor dosisverhoging, zal het CD8+ PET-beeldvormingscohort deelonderzoek worden gestart. 89Zr-Df-IAB22M2C zal tweemaal per cohort worden toegediend; bij de baseline en daarna opnieuw na MEDI1191 monotherapie in groep A, en vóór en na gelijktijdig gebruik van MEDI1191 plus durvalumab in groep B. De verwachte stralingsdosis van 89Zr-Df-IAB22M2C is 37 MBq (1 mCi) bij 1,5 mg API voor dit onderzoek (sectie 2.1 en zie de 89Zr-Df-IAB22M2C investigator>s brochure voor dit onderzoek). MEDI1191 wordt IT toegediend op dag 1, dag 22, dag 50 en daarna om de 8 weken (Q8W). Een eerder geïnjecteerde laesie kan opnieuw worden geïnjecteerd als aan alle criteria voor herinjectie wordt voldaan. Bij proefpersonen bij wie de laesies niet langer voldoen aan de criteria voor MEDI1191-injectie of die een volledige respons hebben na ten minste 1 MEDI1191-injectie, kan de dosering van MEDI1191 worden weggelaten. Als er vervolgens een laesie beschikbaar komt voor injectie, kan de toediening van MEDI1191 IT doorgaan bij de volgende geplande toediening (afbeelding 2). Durvalumab wordt op dag 22 via IV toegediend en elke 4 weken (Q4W) herhaald. 89Zr-Df-IAB22M2C-tracer wordt op 2 tijdpunten tijdens het onderzoek toegediend. In dit deelonderzoek zullen ongeveer 14 proefpersonen met maligne melanoom of plaveiselcelhistologie worden behandeld. Raadpleeg het hoofdprotocol voor criteria voor laesieselectie (zie sectie 3.1.5) en toediening van de MEDI1191-behandeling (zie sectie 4.5.1.4). De toewijzing aan de behandelingsgroep wordt bepaald door de hoofdonderzoeker en goedgekeurd door de sponsor. Groep A Proefpersonen in groep A krijgen 37 MBq (1 mCi) 89Zr-Df-IAB22M2C tracerinfusie toegediend op dag -5 (± 3 dagen), gevolgd door de 89Zr-Df-IAB22M2C-PET-beeldvorming 24 uur (± 3 uur) na infusie van 89Zr-Df-IAB22M2C. Een verplichte baseline laesiebiopsie tijdens de screening, bij voorkeur na PET-beeldvorming op dezelfde dag maar niet later dan 24 uur daarna, is vereist voor de met MEDI1191 geïnjecteerde laesie. Daarnaast, en indien klinisch haalbaar, moet na PET-beeldvorming ook een biopsie van een niet-geïnjecteerde laesie worden genomen bij de baseline. Tijdens de behandeling krijgen proefpersonen in groep A de tweede 89Zr-Df-AB22M2C tracerinfusie op dag 14 (± 3 dagen), gevolgd door PET-beeldvorming binnen 24 uur (± 3 uur). Een verplichte laesiebiopsie niet later dan 24 uur na de PET-beeldvorming na de behandeling (dag 15) is vereist voor de met MEDI1191 geïnjecteerde laesie. Een biopsie van de niet-geïnjecteerde laesie moet na de behandeling worden genomen na PET-beeldvorming, indien klinisch haalbaar. Groep B Proefpersonen in groep B krijgen 37 MBq (1 mCi) 89Zr-Df-IAB22M2C tracerinfusie toegediend op dag 14 (± 3 dagen), gevolgd door PET-beeldvorming binnen 24 uur (± 3 uur). Een verplichte laesiebiopsie niet later dan 24 uur na de PET-beeldvorming is vereist voor de met MEDI1191 geïnjecteerde laesie. Daarnaast, en indien klinisch haalbaar, moet na PET-beeldvorming ook een biopsie van een niet-geïnjecteerde laesie worden genomen. De tweede 89Zr-Df-IAB22M2C tracerinfusie vindt plaats tijdens de behandeling op dag 35 (± 3 dagen), gevolgd door PET-beeldvorming binnen 24 uur (± 3 uur). Een verplichte laesiebiopsie niet later dan 24 uur na de PET-beeldvorming na de behandeling is vereist voor de met MEDI1191 geïnjecteerde laesie. Een biopsie van een niet-geïnjecteerde laesie moet na de behandeling worden genomen na PET-beeldvorming, indien klinisch haalbaar. De timing van de biopsieën tijdens de behandeling kan worden gewijzigd op basis van nieuwe gegevens. De hoofdonderzoeker heeft bij bepaalde proefpersonen de optie om de tracerinfusie, gevolgd door PET-beeldvorming en biopsie, toe te dienen op alle drie tijdpunten (baseline, dag 14 en dag 35), na bespreking en goedkeuring door de sponsor. Groep A en B Beoordeelbare proefpersonen zijn degenen die het onderzoeksproduct en 89Zr-Df-IAB22M2C hebben ontvangen, de twee PET-beeldvormingsbeoordelingen hebben voltooid en de twee gerelateerde biopsieën hebben ondergaan. Voor de doeleinden van dit deelonderzoek worden proefpersonen die vóór de tweede PET-beeldvormingsscan stoppen of die onvoldoende tumormonsters bij de baseline en tijdens de behandeling hebben, beschouwd als niet-beoordeelbaar en ze kunnen worden vervangen, maar ze kunnen wel doorgaan met het deelonderzoek. Proefpersonen die geen dosis MEDI1191 (dag 1 voor groep A) of MEDI1191 en durvalumab (dag 22 voor groep B) kunnen krijgen, worden ook als niet-beoordeelbaar beschouwd en kunnen worden vervangen; ook zij kunnen wel doorgaan met het deelonderzoek.
Inschatting van belasting en risico
Raadpleeg de sectie *Van welke bijwerkingen kunt u last krijgen?* en sectie
*Wat zijn de voor- en nadelen als u meedoet aan het onderzoek?* in de
*Proefpersoneninformatie voor deelname aan medisch onderzoek* voor een
overzicht van de risico*s en bijwerkingen.
Zie protocol, paragraaf 2.2 Risico en voordelen
Preklinische gegevens, zowel in vivo als in vitro (zie de 89Zr-Df-IAB22M2C
investigator*s brochure) hebben aangetoond dat 89Zr-Df-IAB22M2C geen meetbaar
effect had op proliferatie, T-celactivatie of cytokineafgifte. Mogelijke
risico*s van 89Zr-Df-IAB22M2C zijn reacties op de plaats van het infuus van
roodheid, jeuk en pijn, allergische reactie (waaronder anafylaxie), nierfalen,
leverfalen, artritis en/of hypotensie. Het inbrengen van IV-katheters voor
infusies en bloedafnames kan lichte pijn, blauwe plekken en/of infectie op de
infusieplaats veroorzaken. De in het hoofdprotocol toegepaste praktijken voor
veiligheidsmonitoring (zie sectie 3.1.7 en 5.3) moeten worden gevolgd als
leidraad voor de veiligheid van proefpersonen voor dit deelonderzoek. Het
vermogen om CD8+ T-celverdichtingen in vivo te kwantificeren, voor en na
toediening van MEDI1191 als monotherapie of in combinatie met durvalumab, zou
aanzienlijk voordeel bieden voor klinische omzetting met brede toepassingen in
de klinische ontwikkelingsruimte voor kankerimmunotherapie.
Publiek
One MedImmune Way --
Gaithersburg, Maryland 20878
US
Wetenschappelijk
One MedImmune Way --
Gaithersburg, Maryland 20878
US
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
Let op dat door het verwijderen van inclusie-/exclusiecriteria die niet
relevant zijn voor het protocol dat in Nederland wordt uitgevoerd, de getallen
afwijken van die in het hoofdprotocol.
Proefpersonen moeten aan alle volgende criteria voldoen:
1. Proefpersonen >= 18 jaar oud.
2. Hebben schriftelijke geïnformeerde toestemming gegeven voorafgaand aan een
onderzoek en voorafgaand aan het uitvoeren van protocolgerelateerde procedures,
waaronder screeningsbeoordelingen.
3. ECOG-prestatiestatus (Eastern Cooperative Oncology Group, ECOG) van 0 tot 1.
4. Hebben ten minste 1 meetbare laesie, anders dan de geplande geïnjecteerde
laesie(s), met behulp van standaardtechnieken volgens RECIST v1.1.
Geïnjecteerde tumorlaesie(s) moet(en) door de onderzoeker als klinisch haalbaar
voor injectie worden beschouwd.
a. Een eerder bestraalde laesie, of een laesie die wordt onderworpen aan een
andere locoregionale behandeling, kan alleen worden beschouwd als een
doellaesie als de laesie duidelijk progressie vertoont tijdens of na de meest
recente behandeling en goed gedefinieerd is, meetbaar volgens RECIST v1.1.
b. Proefpersonen die verse tumorbiopsieën ondergaan, moeten aanvullende
niet-doelwitlaesies hebben waarvan een biopsie kan worden genomen met
aanvaardbaar risico, zoals beoordeeld door de onderzoeker, of als geen andere
laesie geschikt wordt geacht voor biopsie, moet een voor biopsie gebruikte
doellaesie volgens RECIST v1.1een langste diameter van >= 2 cm hebben.
5. Adequate beenmerg-, nier- en leverfunctie
a. Hematologie (genoemde criteria mogen niet worden bereikt met recente
bloedtransfusies of vereisen doorlopende ondersteuning van de groeifactor
binnen 2 weken na het begin van de onderzoeksbehandeling):
i. Absoluut aantal neutrofielen >= 1,5 × 109/l (1.500/mm3).
ii. Aantal bloedplaatjes >= 100 × 109/l (100.000/mm3).
iii. Hemoglobine >= 9,0 g/dl binnen de eerste 2 weken voorafgaand aan de eerste
dosis.
b. Nier: berekende creatinineklaring (CrCL) (Cockcroft-Gault-formule wordt
gebruikt om CrCL te berekenen) of 24-uurs urine CrCl > 50 ml/min.
c. Lever:
i. TBL <= 1,5 × ULN; voor proefpersonen met gedocumenteerd/vermoedelijk syndroom
van Gilbert of levermetastasen, bilirubine <= 3 × ULN.
ii. AST en ALT <= 3 × ULN indien geen aantoonbare levermetastase; <= 5 x ULN in
aanwezigheid van levermetastasen.
iii. Albumine > 3 g/dl.
iv. Internationale genormaliseerde ratio (International Normalized Ratio, INR)
en geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT) < 1,5 × ULN.
6. Voorafgaand aan de eerste dosis MEDI1191 moeten proefpersonen met metastasen
in het centraal zenuwstelsel (CZS) zijn behandeld en asymptomatisch zijn en
voldoen aan het volgende:
a. Geen gelijktijdige behandeling, inclusief maar niet beperkt tot chirurgie,
bestraling en/of corticosteroïden.
b. Proefpersonen moeten klinisch stabiel zijn zonder CZS-symptomen na
CZS-behandeling gedurende een periode van ten minste 28 dagen voorafgaand aan
de eerste dosis MEDI1191.
c. Ten minste 7 dagen na de laatste dosis corticosteroïden eerste dosis
MEDI1191.
NB: Proefpersonen met klinische symptomen of ruggenmergcompressie of met
leptomeningeale ziekte worden uitgesloten van het onderzoek.
7. Stopzetting van immunosuppressiva, waaronder systemische corticosteroïden in
doses hoger dan 12 mg/dag prednison of equivalent, methotrexaat, azathioprine,
ustekinumab (Stelara®) en tumornecrosefactor (TNF)-α/IL-6-remmers gedurende ten
minste 7 dagen voorafgaand aan de eerste dosis MEDI1191 (corticosteroïden in
doses van 12 mg/dag prednisonequivalent of lager, geïnhaleerde, intranasale,
intra-articulaire en topische steroïden zijn toegestaan).
8. De beeldvorming en de resultaten van beeldvorming die tot 6 maanden
voorafgaand aan de screening zijn uitgevoerd (d.w.z. >= 1 extra tijdpunt
voorafgaand aan de baselinebeoordeling) moeten beschikbaar worden gesteld aan
de sponsor voor beoordeling van de kinetiek van tumorprogressie, indien dit is
toegestaan door het specifieke land.
9. Proefpersonen met cutane of subcutane tumorlaesies worden gedefinieerd als
zichtbare of palpabele niet-viscerale laesies voor de deel 1A, 1B en deel 2
uitbreidingscohorten. Deze definitie omvat laesies met oppervlakkig
spierweefsel en laesies met de fascie die zich boven deze spieren bevinden
(bijv. borstmassa, supraclaviculaire lymfeklieren enz.).
a. Proefpersonen met cutane/subcutane laesies moeten de volgende laesies hebben:
i. Niet-viscerale laesies meetbaar door CT-scan, MRI of schuifmaatjes, en
minimaal 1 laesie die gemakkelijk toegankelijk is voor injectie.
ii. Meting van >= 1,5 cm bij de kleinste diameter.
iii. Op een anatomische locatie geplaatst waar MEDI1191 veilig kan worden
toegediend, d.w.z. niet in de nabijheid van kritieke structuren, zoals de
halsslagader, vena jugularis of andere grote bloedvaten, zenuwbundel, trachea
of andere grote luchtwegen.
10. Voor deel 1A en 1B moeten proefpersonen bereid zijn om toestemming te geven
en een biopsie te ondergaan vóór de behandeling van de laesie die is
geselecteerd voor MEDI1191-injectie en indien klinisch haalbaar ook van een
laesie die niet is geselecteerd voor injectie. Proefpersonen die zijn
ingeschreven in het farmacodynamische uitbreidingscohort voor deel 1A en 1B,
moeten bereid zijn om toestemming te geven en een tumorbiopsie te ondergaan
vóór de behandeling van een geïnjecteerde (verplichte) en niet-geïnjecteerde
laesie (indien klinisch haalbaar).
11. Proefpersonen in deel 1A en 1B moeten bereid zijn om een biopsie tijdens de
behandeling te ondergaan van eerder geïnjecteerde en indien klinisch haalbaar
niet-geïnjecteerde laesies.
Deel 1:
12. Histologische of cytologische bevestiging van gevorderde solide tumor,
waaronder NSCLC, plaveiselcelcarcinoom van het hoofd-halsgebied,
urotheelcarcinoom of andere tumoren waarvan bekend is dat ze reageren op
checkpointremmers, met uitzondering van oogmelanoom en hepatocellulair
carcinoom.
13. Proefpersonen moeten in de recidiverende/gemetastaseerde setting ten minste
1 lijn van standaard systemische therapie hebben ontvangen en progressie hebben
vertoond of hierop refractair zijn. Daarnaast moeten proefpersonen voldoen aan
de volgende kwalificaties:
a. Deel 1A en 1B (IT-injectie van cutane of subcutane laesies): Moet ten minste
1 plek hebben die zich in subcutaan (bijv. axillair) of cutaan of
supraclaviculair gebied bevindt en gemakkelijk toegankelijk is voor injectie.
Ten minste 1 andere laesie moet voldoen aan de definitie van doellaesie volgens
RECIST v1.1.
Alle delen van het onderzoek (voortplantingscriteria):
14. Vruchtbare vrouwen die seksueel actief zijn met een niet-gesteriliseerde
mannelijke partner moeten ten minste één zeer effectieve anticonceptiemethode
gebruiken (zie bijlage A voor de definitie van vruchtbare vrouwen en voor een
beschrijving van zeer effectieve anticonceptiemethoden) vanaf de screening, en
moeten ermee instemmen om dergelijke voorzorgsmaatregelen te blijven gebruiken
gedurende 3 maanden na de laatste dosis onderzoeksproduct. Het wordt ten
zeerste aanbevolen dat de mannelijke partner van een vrouwelijke proefpersoon
tijdens deze periode ook een mannencondoom plus zaaddodend middel gebruikt.
Stopzetting van anticonceptie na dit tijdspunt moet worden besproken met een
verantwoordelijke arts. Periodieke onthouding, de ritmemethode en de
terugtrekkingsmethode zijn geen aanvaardbare anticonceptiemethoden.
a. Vruchtbare vrouwen worden gedefinieerd als vrouwen die niet chirurgisch
steriel zijn (d.w.z. chirurgische sterilisatie omvat bilaterale tubaligatie,
bilaterale ovariëctomie of hysterectomie) of postmenopauzaal zijn (gedefinieerd
als 12 maanden zonder menstruatie zonder alternatieve medische oorzaak).
b. Een zeer effectieve anticonceptiemethode wordt gedefinieerd als een methode
die resulteert in een laag faalpercentage (d.w.z. minder dan 1% per jaar) bij
consequent en correct gebruik.
c. Als een vrouw zwanger wordt of vermoedt dat z
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Let op dat door het verwijderen van inclusie-/exclusiecriteria die niet
relevant zijn voor het protocol dat in Nederland wordt uitgevoerd, de getallen
afwijken van die in het hoofdprotocol.
Elk van de volgende zou de proefpersoon uitsluiten van deelname aan het
onderzoek:
1. Eerdere IL-12, alleen of als onderdeel van een behandelingsregime.
2. Gelijktijdige inschrijving in een ander klinisch onderzoek binnen 30 dagen
voorafgaand aan toediening van de behandeling, tenzij het een observationeel
(niet-interventioneel) klinisch onderzoek of de opvolgingsperiode van een
interventioneel onderzoek betreft.
3. Ontvangst van levende verzwakte vaccins binnen 30 dagen voorafgaand aan de
eerste dosis onderzoeksbehandeling. Proefpersonen die de onderzoeksbehandeling
krijgen, mogen tijdens het onderzoek en 30 dagen na de laatste dosis
onderzoeksproducten geen levend of verzwakt vaccin krijgen.
4. Bekende allergie of overgevoeligheid voor een bestanddeel van MEDI1191 of
durvalumab-formuleringen.
5. Actieve of eerder gedocumenteerde auto-immuunziektes in de afgelopen 5 jaar
voorafgaand aan de eerste geplande dosis onderzoeksbehandeling. Hieronder
volgen uitzonderingen op dit criterium:
a. Proefpersonen met vitiligo of alopecia.
b. Proefpersonen met hypothyreoïdie (bijv. na het syndroom van Hashimoto) die
stabiel zijn met hormoonvervanging.
c. Elke chronische huidaandoening waarvoor geen systemische behandeling nodig
is.
d. Proefpersonen met coeliakie die enkel door voedingspatroon gereguleerd kan
worden.
6. Voorgeschiedenis van primaire immunodeficiëntie, andere
immuundeficiëntiestatussen (bijv. myelodysplastische aandoeningen, mergfalen,
infectie met hiv [zelfs als virale belasting niet detecteerbaar is],
voorgeschiedenis van solide orgaantransplantatie, beenmergallotransplantaat) of
actieve tuberculose (in omgevingen waar klinisch of radiografisch bewijs is van
tuberculose moet actieve ziekte worden uitgesloten voorafgaand aan inschrijving
in overeenstemming met de lokale praktijk).
7. Voorgeschiedenis van coagulopathie die leidt tot ongecontroleerde bloeding,
bijv. hemofilie, ziekte van von Willebrand. Voorgeschiedenis van andere
bloedingsstoornissen of een bloedingsvoorval van graad >= 3 binnen 3 maanden
voorafgaand aan de eerste dosis onderzoeksproducten.
8. Voor IT-toediening van MEDI1191 is continue anticoagulatie of behandeling
met trombocytenaggregatieremmers vereist (behalve <= 100 mg acetylsalicylzuur
[ASA]) die niet langer dan 7 dagen onderbroken kan worden.
9. Gelijktijdige chemotherapie, radiotherapie, immunotherapie, biologische of
hormonale therapie voor kanker. NB: Gelijktijdig gebruik van hormonen voor
niet-kankergerelateerde aandoeningen (bijv. insuline voor diabetes en
hormoonvervangingstherapie voor postmenopauzale symptomen) of specifieke
kankergerelateerde aandoeningen (d.w.z. op LHRH gebaseerde hormonale therapie
voor prostaatkanker met gedocumenteerde progressie) is aanvaardbaar. Lokale
behandeling van geïsoleerde laesies voor palliatieve intentie is aanvaardbaar
(bijv. door lokale chirurgie of radiotherapie)
10. Ontvangst van een conventionele of experimentele antikankerbehandeling
binnen 21 dagen of palliatieve radiotherapie binnen 7 dagen voorafgaand aan de
eerste dosis onderzoeksbehandeling. Voor proefpersonen die eerder
immunotherapie hebben gekregen, zijn de volgende aanvullende exclusiecriteria
van toepassing:
a. Kreeg slechts één dosis van eerder immunotherapiemiddel als monotherapie of
als onderdeel van een combinatieregime binnen 21 dagen.
b. Kreeg te maken met toxiciteit die leidde tot permanente stopzetting van
eerdere immunotherapie
c. Alle bijwerkingen tijdens het ontvangen van eerdere immunotherapie verdwenen
niet tot <= graad 1 of baseline voorafgaand aan de screening voor dit onderzoek.
d. Had een >= graad 3 AE (waaronder pneumonitis) of neurologische, oculaire of
cardiale AE van elke graad tijdens eerdere immunotherapie (NB: proefpersonen
met een endocriene AE van elke graad mogen zich inschrijven als ze stabiel
worden gehouden met passende vervangingstherapie en asymptomatisch zijn).
e. Het gebruik van aanvullende immunosuppressie anders dan corticosteroïden
voor de behandeling van een bijwerking, of het opnieuw optreden van een
bijwerking bij herbehandeling, of een vereiste onderhoudsdosis van > 12 mg
prednison of equivalent per dag.
11. Elke toxiciteit van eerdere behandeling die niet volledig is verdwenen tot
<= graad 1 of baseline op het moment van toestemming. NB: Proefpersonen met
behandelingsgerelateerde toxiciteiten van graad 2 die als stabiel of
onomkeerbaar worden beschouwd en waarvan niet redelijkerwijs wordt verwacht dat
ze worden verergerd door een van de onderzoeksproducten (bijv. sensorische
neuropathie, gehoorverlies) kunnen worden ingeschreven.
12. Huidig of eerder gebruik van immunosuppressiva binnen 14 dagen voorafgaand
aan de eerste dosis MEDI1191. Hieronder volgen uitzonderingen op dit criterium:
a. Intranasale, topische, geïnhaleerde corticosteroïden of lokale steroïde-
injecties (bijv. intra-articulaire injectie).
b. Systemische corticosteroïden bij fysiologische doses van niet meer dan 12
mg/dag prednison of equivalent.
c. Steroïden als premedicatie voor overgevoeligheidsreacties (bijv.
premedicatie voor een CT-scan).
13. Aanwezigheid van een matige of ernstige cardiovasculaire ziekte:
a. Aanwezigheid van acuut coronair syndroom waaronder myocardinfarct of
instabiele angina pectoris, ander arterieel trombotisch voorval waaronder
cerebrovasculair accident of transiënte ischemische aanval binnen 6 maanden
voorafgaand aan toetreding tot het onderzoek.
b. New York Heart Association klasse 3 of 4 congestief hartfalen, of
ongecontroleerde hypertensie (> 160 mmHg systolisch en/of > 100 mmHg
diastolisch, ondanks bloeddrukverlagende medicatie).
14. Elke aandoening die, naar het oordeel van de onderzoeker of de sponsor, de
beoordeling van het onderzoeksproduct of de interpretatie van de veiligheid van
de proefpersoon of de onderzoeksresultaten zou verstoren.
15. Ongecontroleerde bijkomende ziekte, inclusief maar niet beperkt tot
aanhoudende of actieve bacteriële, schimmel- of virale infecties, interstitiële
longziekte, ernstige gastro-intestinale aandoeningen gepaard met diarree, of
psychiatrische ziekte/sociale situaties die de naleving van de
onderzoeksvereisten zou beperken, het risico op bijwerkingen aanzienlijk zou
verhogen of het vermogen van de proefpersoon om schriftelijke geïnformeerde
toestemming te geven in gevaar zou brengen.
16. Onbehandelde, actieve hepatitis B of C zoals gedefinieerd door
seropositiviteit voor hepatitis B- of C-oppervlakteantigeen (HBsAg, HCsAg) of
positief hepatitis B-kernantilichaam (HBc).
a. Proefpersonen met chronische hepatitis B, bevestigd door de aanwezigheid van
anti-HBc, of hepatitis C, bevestigd door de aanwezigheid van detecteerbaar
hepatitis C-virus (HCV) RNA of anti-HCV-antilichaam, die antivirale behandeling
krijgen, mogen worden ingeschreven als de ziekte gedurende ten minste 1 maand
voorafgaand aan de screening onder controle is.
i. Gecontroleerde hepatitis B wordt gedefinieerd als serum hepatitis B-virus
DNA < 2000 IE/ml door polymerasekettingreactie (Polymerase Chain Reaction,
PCR).
ii. Gecontroleerde hepatitis C wordt gedefinieerd als niet door PCR
detecteerbaar hepatitis C RNA, spontaan of als reactie op een succesvolle
eerdere kuur met anti-hepatitis C-therapie.
17. Zware operatie (zoals gedefinieerd door de onderzoeker) binnen 4 weken
voorafgaand aan de eerste dosis MEDI1191 of nog herstellende van een eerdere
operatie. NB: Kleine procedures (bijv. plaatsing van hulpmiddelen voor veneuze
toegang, kernnaaldbiopsie) zijn toegestaan als ze ten minste 24 uur voorafgaand
aan de eerste dosis MEDI1191 werden uitgevoerd.
18. Proefpersonen met onbehandelde actieve ernstige depressie met suïcidale
ideatie en/of plannen.
19. Vrouwelijke proefpersonen die zwanger zijn, borstvo
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
EudraCT | EUCTR2020-005784-31-NL |
ClinicalTrials.gov | NCTnumber:NCT03946800 |
CCMO | NL78127.000.21 |