Het verkrijgen van inzicht in het mechanisme dat ten grondslag ligt aan verhoogde mechanoperceptie van de maag en duodenale chemoperceptie als reactie op vet in patiënten met functionele dyspepsie.
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Maagdarmstelselaandoeningen NEG
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Verschil in mRNA expressie tussen FD patiënten en gezonde vrijwilligers van
tenminste een factor 1.5.
Secundaire uitkomstmaten
Significant verschil in ApoA-IV concentratie plasma en/of mucosale biopten van
FD patiënten en gezonde vrijwilligers.
Significant verschil in CCK concentratie plasma en/of mucosale biopten van FD
patiënten en gezonde vrijwilligers.
Correlatie mRNA expressie, apoA-IV en/of CCK concentratie met gevoeligheid voor
distensie van de maag en/of maagledigingssnelheid.
Achtergrond van het onderzoek
Functionele dyspepsie (FD) is een veelvoorkomende aandoening, met een geschatte
prevalentie van 12% tot15% in de westerse wereld. FD wordt gekenmerkt door
chronische of terugkerende klachten, waaronder een hinderlijk vol gevoel na de
maaltijd, snelle verzadiging en/of pijn of een oncomfortabel gevoel in de
bovenbuik in de afwezigheid van organische afwijkingen die de klachten zouden
kunnen verklaren.
Afwijkingen in gastro-intestinale motiliteit worden gezien in een subgroep van
FD patiënten, deze correleren echter matig met gerapporteerde dyspeptische
symptomen. Een belangrijke rol in symptoom generatie bij FD patiënten lijkt
weggelegd voor viscerale hypersensitiviteit. Verscheidene barostat studies
hebben aangetoond dat 34-48% van de FD patiënten hypersensitief zijn voor
distensie van de maag vergeleken met gezonde vrijwilligers. Daarnaast draagt
verhoogde chemosensitiviteit van het duodenum ook bij aan dyspeptische symptoom
generatie. Intraduodenale vetinfusie genereert meer symptomen in FD patiënten
dan in gezonde vrijwilligers en veroorzaakt tevens een toename van symptomen
tijdens gelijktijdige distensie van de maag.
Activatie van de CCK1-receptor op extrinsieke primaire afferente zenuwuiteinden
in het duodenum is verantwoordelijk voor het effect van vet op symptoom
generatie en de verhoogde waarneming van mechanische prikkels in de maag. Voor
een ander proces dat door vet via de CCK1-receptor wordt beïnvloedt is
vastgesteld dat apolipoproteine A-IV (ApoA-IV) een essentiële rol speelt.
ApoA-IV is een bestanddeel van chylomicronen en komt vrij uit enterocyten
tijdens vetabsorptie. Er wordt aangenomen dat apoA-IV endocriene cellen aanzet
tot CCK secretie, waardoor de CCK1-receptor op extrinsieke primaire afferente
zenuwuiteinden wordt geactiveerd.
Vetinfusie versterkt ook de waarneming van prikkels in de slokdarm. Onlangs
hebben wij gevonden dat genen betrokken bij vetabsorptie hoger tot expressie
komen in het duodenum van reflux patiënten. Dit is een aanwijzing dat in reflux
patiënten de chylomicron-ApoA-IV-CCK route meer signalen genereert.
Overactivatie van perifere zenuwuiteinden kan de prikkelbaarheid van neuronen
in het ruggenmerg of de hersenen verhogen. Dit wordt centrale sensitisatie
genoemd. Aangezien de extrinsieke primaire afferente zenuwen van de diverse
gebieden van de tractus digestivus op centraal niveau samenkomen, kan verhoogde
perceptie van prikkels in het ene gebied veroorzaakt worden door overactivatie
van zenuwuiteinden in een ander gebied van de tractus digestivus.
Het is waarschijnlijk dat centrale sensitisatie ten grondslag ligt aan de
verhoogde perceptie van oesofagelae stimuli in reflux patiënten. Mogelijk dat
verhoogde mechanoperceptie van de maag in FD patiënten ook via deze
signaaltransductieroute tot stand komt. Daarnaast ligt de verhoogde stimulatie
van duodenale extrinsieke primaire afferente zenuwuiteinden, door toegenomen
CCK afgifte, mogelijk ook ten grondslag aan de duodenale chemosensitiviteit
voor vet.
Kortom, de gevonden verschillen in genexpressie bij reflux patiënten zouden ook
deel uit kunnen maken van het mechanisme waardoor vet bijdraagt aan symptoom
generatie in FD.
FD is een heterogene aandoening en het is niet bekend of het mechanisme dat
mogelijk ten grondslag ligt aan verhoogde chemosensitiviteit van het duodenum
voor vet samenhangt met een verhoogde mechanosensitiviteit voor distensie van
de maag en/of een vertraagde maagontledigingssnelheid.
Doel van het onderzoek
Het verkrijgen van inzicht in het mechanisme dat ten grondslag ligt aan
verhoogde mechanoperceptie van de maag en duodenale chemoperceptie als reactie
op vet in patiënten met functionele dyspepsie.
Onderzoeksopzet
Intraduodenale vetinfusie gevolgd door een gastroscopie zal worden verricht om
de componenten van de chylomicron-apoA-IV-CCK signaaltransductieroute te
vergelijken tussen FD patiënten en gezonde vrijwilligers. Deelnemers krijgen
een infuusnaaldje in de arm waaruit meerdere malen bloed wordt afgenomen voor
de bepaling van ApoA-IV en CCK concentraties. Een manometrie katheter zal
worden ingebracht door de neus. Via deze katheter zal vet worden gedruppeld in
het duodenum. Tijdens de vetinfusie wordt iedere 15 minuten een vragenlijst
afgenomen. Na verwijdering van de katheter zullen de deelnemers een
gastroscopie ondergaan, waarbij biopten worden genomen uit het duodenum bestemd
voor mRNA expressie analyse en bepaling van ApoA-IV en CCK concentraties.
Om te bepalen of er een correlatie bestaat tussen componenten van de
chylomicron-apoA-IV-CCK transductieroute en verhoogde mechanosensitiviteit voor
distensie van de maag zal een barostat van de maag uitgevoerd worden.
Deelnemers krijgen een slangetje ingebracht krijgen via de mond, hier zit een
klein (leeg) ballonnetje aan vast. Het ballonnetje wordt stapsgewijs
opgeblazen. Tijdens het opblazen van de ballon wordt gevraagd het gevoel in de
maag te beschrijven aan de hand een vragenlijst.
Bepaling van de maagontledigingssnelheid door middel van de 13C octaanzuur
ademtest maakt deel uit van de standaard work-up van FD patiënten die zich
presenteren op onze afdeling.
Intraduodenale vetinfusie gevolgd door de gastroscopie en de barostat studie
zullen in willekeurige volgorde uitgevoerd worden.
Inschatting van belasting en risico
Alle deelnemers krijgen twee vragenlijsten om vooraf in te vullen. Er zal 6
keer 5 ml bloed worden afgenomen. Tijdens de duodenale vetinfusie vullen de
deelnemers iedere 15 min een vragenlijst in (5 in totaal). Een gastroscopie is
over het algemeen een veilig onderzoek. De weinig voorkomende complicaties
nemen niet toe door het nemen van biopten.
Tijdens de barostat studie wordt er na iedere distensie stap een vragenlijst
afgenomen. In het uiterst zeldzame geval dat tijdens de barostat meting het
ballonnetje loskomt van het slangetje zal een gastroscopie uitgevoerd moeten
worden om het ballonnetje uit de maag te verwijderen.
Publiek
Postbus 85500
3508 GA
Nederland
Wetenschappelijk
Postbus 85500
3508 GA
Nederland
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
18-65 jaar oud
Recidiverende klachten van en hinderlijk vol gevoel direct na de maaltijd, snelle verzadiging en/of pijn of een brandend gevoel in de bovenbuik
Klachten aanwezig minimaal 2 dagen per week voor minimaal 3 maanden
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Oesofagitis
Barrett epitheel
Ulcus lijden
Oesofageale of gastrointestinale chirurgie
Drugs of alcohol abuses
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL22433.041.08 |