Analyse van de potentie van afzonderlijke allergenen in relatie tot de IgE herkenning bij patiënten met een allergie voor koemelk, pinda of noten.

De prevalentie van voedselallergie wordt geschat op 1-2% bij volwassenen en
1-3% bij kinderen. Symptomen die kunnen optreden als gevolg van een allergische
reactie op voeding variëren van mild (jeuk in de mond) tot ernstig
(anafylactische shock). De meeste voedingsmiddelen bevatten meerdere
allergenen. Vaak is het IgE van patiënten ook tegen meerdere allergenen
gericht. Het is al bekend dat niet ieder allergeen even belangrijk lijkt te
zijn voor de klinische allergische reactie. Ook de ernst van de allergische
reactie kan verschillen, afhankelijk van het allergeen dat betrokken is.
Er is nog weinig bekend over de factoren die bepalen of een allergeen wel of
niet belangrijk is voor de allergische reactie. Een mogelijke verklaring is wel
gezocht in de stabiliteit van de allergenen, het aantal IgE epitopen dat
herkend wordt binnen een allergeen, of in de intrinsieke eigenschappen van de
allergenen, waardoor er verschil is in de sterkte van mestcel en T cel
activatie door allergenen. Voor veel voedselallergenen is hierover echter
weinig bekend. Kennis van deze in vitro eigenschappen van de verschillende
allergenen, kan belangrijke aanvullende informatie opleveren om te bepalen of
IgE herkenning van specifieke allergenen belangrijk is bij de diagnostiek van
voedselallergie.

Analyseren welke allergenen binnen koemelk, pinda of noten zijn het beste in
staat om dan T cellen wel basofielen te activeren.

Omdat ons onderzoek de afgelopen jaren gefocust is op allergie voor koemelk,
pinda en noten, willen we patiënten met deze voedselallergieën in deze studie
includeren. Voor elk allergeen (koemelk, pinda, noten) zullen 30 patiënten
worden benaderd met de vraag of ze voor deze studie bloed willen afstaan. Omdat
voor het testen van T cel activatie en basofielen activatie beide veel bloed
nodig is, zullen we de patiënten vragen om 2 maal 100 ml bloed af te staan, met
minimaal een maand tussentijd.

Bij de ene bloedafname zal plasma dat afgenomen kan worden bij het isoleren van
de witte bloedcellen (PBMCs) gebruikt worden om IgE herkenning te bepalen met
behulp van immunoblot. Dit geeft inzicht in welke allergenen door IgE van de
patiënt herkend worden.
Daarnaast zal gemeten worden hoe sterk de allergenen in staat zijn om T cellen
te activeren. Daarvoor worden antigeen-specifieke T cel lijnen gemaakt uit de
witte bloedcellen (PBMCs) die uit het bloed geïsoleerd worden. Activatie van de
T cellen wordt gemeten door de T cellen te stimuleren met de allergenen, en
proliferatie en cytokinen productie te meten.
Bij de andere bloedafname zal het bloed gebruikt worden voor de basofielen
activatie test (BAT), om te meten hoe goed de individuele allergenen in staat
zijn om basofielen te activeren. Daarvoor worden de basofielen gestimuleerd met
een concentratie reeks van alle beschikbare allergenen van het betreffende
voedingsmiddel.

De belasting voor deelname aan de studie bestaat voor de patiënten uit tweemaal
een bloedafname van 100 ml speciaal voor onderzoek. De patiënt heeft geen
direct voordeel bij de studie. De risico*s van bloedafname zijn
verwaarloosbaar.