Inzicht in ondervoeding bij mensen met een meervoudig complexe handicap.

Bij mensen met een verstandelijke handicap komt ondergewicht vaker voor dan bij
mensen zonder een verstandelijke handicap. Het gaat dan vooral om mensen met
een (zeer) ernstige verstandelijke handicap. Het is echter de vraag of deze
mensen ook ondervoed zijn. Er is momenteel geen enkel gevalideerd
screeningsinstrument beschikbaar voor het bepalen van de voedingstoestand van
mensen met een meervoudig complexe handicap. Het is van belang dat onderzoek
wordt verricht naar ondervoeding dat is gebaseerd op lichaamssamenstelling en
voedingsstoffen en niet enkel op ondergewicht via antropometrische gegevens.

Het doel van de studie is inzicht te krijgen in ondervoeding bij mensen met een
meervoudig complexe handicap middels bepaling van de lichaamssamenstelling en
de aanwezigheid van essentiële voedingsstoffen.

De vraagstelling hierbij luidt:
Bij hoeveel % van de cliënten met een meervoudig complexe handicap
(MCH-cliënten) is er sprake van ondervoeding, op basis van afwijkende
lichaamssamenstelling danwel onvoldoende aanwezigheid van voedingsstoffen?

Beter inzicht in de voedingsstatus bij personen met een meervoudig complexe
handicap is belangrijk voor een goed voedingsbeleid. Hierbij is aandacht voor
een zo goed mogelijke voeding en het bewaken van de voedingstoestand en
lichaamssamenstelling van groot belang. Dit is direct van betekenis voor de
gezondheid en het welzijn van deze mensen.

Observationele studie.

De risico*s van de studie bevatten enkel eenmalige bloedafname. Het
bloedonderzoek zal indien mogelijk als aanvulling op een reguliere bloedafname
plaatsvinden. Dit betekent dat er geen extra prik nodig is, maar dat
uitsluitend 2 buisjes ofwel 6 ml extra bloed bij de betrokkene wordt afgenomen.
Indien er geen reguliere bloedafname gepland staat, zal voor het onderzoek een
bloedafname gepland worden. Opvangen van de urine zal plaatsvinden d.m.v. twee
watjes in het incontinentiemateriaal, waardoor de bezwaren en belasting van het
onderzoek minimaal zijn voor de betrokkenen. Er zijn geen risico's aan het
drinken van het deuteriumwater verbonden, daar de gebruikte
deuteriumconcentratie 1/600e van de toxische grens is.
De voedingsanamnese wordt afgenomen bij de eerste verantwoordelijke verzorgende
van de betrokkene. Bij vragen waar de eerste verantwoordelijke verzorgende geen
antwoord op weet, wordt de arts van de instelling (AVG) of de diëtiste
geraadpleegd. Het afnemen van de voedingsanamnese vormt dan ook geen (extra)
belasting voor de betrokkene.