Het huidige onderzoek is erop gericht om de onderliggende cognitieve componenten van angststoornissen te onderzoeken door te focussen op het werkgeheugen van angstpatiënten. Zowel op korte als op lange termijn zal er een therapeutische interventie…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Angststoornissen en -symptomen
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
- Scores op vragenlijsten:
SCID-I: angst
STAI: angst
- Score op stemmingsinductie
- Scores op werkgeheugentaken
Secundaire uitkomstmaten
NVT
Achtergrond van het onderzoek
Een angststoornis bestaat uit een hevige vorm van angst zonder dat er een
realistische dreiging aanwezig is. Er zijn verschillende soorten
angststoornissen, zoals de paniekstoornis, agorafobie, de sociale fobie, de
gegeneraliseerde angststoornis (GAS) en de obsessief compulsieve stoornis
(OCS). Samen met stemmingsstoornissen en middelenmisbruik kunnen
angststoornissen gerekend worden tot de meest voorkomende mentale stoornissen
(Brysbaert, 2006). De World Health Organisation (WHO; 2010) geeft aan dat
ongeveer 12% van de populatie per jaar lijdt aan een angststoornis. Het leven
van mensen met een angststoornis verandert significant. Angstsymptomen worden
vaak geassocieerd met een verscheidenheid aan fysieke symptomen zoals zweten,
hartkloppingen en trillen. Angst veroorzaakt veel stress en spanning in het
leven van patiënten en hun omgeving. Bovendien leiden angststoornissen tot
grote economische kosten. Zo kostten deze stoornissen Nederland in 2005 285,6
miljoen euro (Van Wieren, Schoemaker, & Van Balkom, 2010).
Er zijn verschillende soorten behandelmethoden voor angststoornissen, zoals
cognitieve therapie, cognitieve gedragstherapie, psychofarmacologie, exposure
(blootstelling) therapie, relaxatietraining, biofeedback, meditatie,
ondersteunende psychotherapie, psychodynamische psychotherapie en anderen
vormen van psychotherapie (Miller, Fletcher, & Kabat-Zinn, 1995). De meeste
toegepaste vormen van therapie zijn op dit moment de cognitieve gedragstherapie
en psychofarmacologie. Onderzoek laat zien dat genetica en belangrijke
levensgebeurtenissen beiden een belangrijke rol spelen bij het ontwikkelen van
angststoornissen. Omdat er echter nog veel onbekend is over het ontstaan en de
instandhouding van deze stoornissen, is er meer onderzoek nodig om dit te
verduidelijken en om preventie en behandelingen te verbeteren. Het huidige
onderzoeksvoorstel richt zich dan ook op het onderzoeken van belangrijke
cognitieve processen die betrokken zijn bij angst en is erop gericht om een
nieuwe benadering op te stellen voor een klinische behandeling die zich richt
op deze processen.
Tijdens de afgelopen drie decennia hebben cognitieve modellen van
angststoornissen laten zien dat selectieve informatieverwerkingsprocessen een
belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling en de instandhouding van angst
(Williams, Watts, MacLeod, & Mathews, 1988). Recente studies leveren bewijs om
te stellen dat angst sterk geassocieerd is met een aandachtsbias voor
bedreigende stimuli, een interpretatiebias en een bias met betrekking tot het
geheugen (Mathews & MacLeod, 1994; Mathews & MacLeod, 2005). Zo neigen
patiënten met een angststoornis er bijvoorbeeld toe om ambigue informatie op
een negatieve manier te interpreteren. Verschillende onderzoekers hebben
aangetoond dat individuen die een hoge mate van angst ervaren, een sterk
vergroot vermogen vertonen om emotioneel negatieve woorden te identificeren of
detecteren (bv. Foa & McNally 1986; zoals beschreven in Mathews & MacLeod,
1994). Tijdens Stroop taken laten angstige mensen bijvoorbeeld problemen zien
met het negeren van de emotioneel negatieve lading van aan dreiging
gerelateerde stimuluswoorden (bv. Mathews & MacLeod 1985; zoals beschreven in
Mathews & MacLeod, 1994). De precieze aard van de relatie tussen angst en
cognitie is echter nog niet duidelijk. Om deze relatie te verduidelijken is het
belangrijk om meer inzicht te verkrijgen in de cognitieve processen die
onderliggend zijn aan angst.
Eerder onderzoek toont aan dat een hoge mate van angst geassocieerd is met een
verminderd vermogen om complexe cognitieve taken uit te voeren (Mueller 1992,
Watts & Cooper 1989; zoals beschreven in Mathews & MacLeod, 1994). Veel
onderzoekers stellen dat deze beperking veroorzaakt wordt door een uitputting
van cognitieve bronnen met een gelimiteerde capaciteit, met de nadruk op het
werkgeheugen (Eysenck & Calvo 1992, Ellis & Ashbrook 1988; zoals beschreven in
Mathews & MacLeod, 1994). Het werkgeheugen vormt dan ook een belangrijk begrip
om de cognitieve fouten die geassocieerd zijn met angststoornissen te kunnen
begrijpen. Het werkgeheugen kan beschreven worden als een systeem met een
beperkte capaciteit voor het tijdelijke, actieve behoud en de opslag van
informatie (Baddeley, 2003). Dit systeem is van groot belang voor de
denkprocessen van de mens, omdat het voor een verbinding zorgt tussen
perceptie, het lange termijngeheugen en het overgaan tot actie (Andrade, 2001;
Miyake & Shah, 1999; Conway, Jarrold, Kane, Miyake, & Towse, 2007; zoals
beschreven in Klingberg et al., 2002). Het vermogen om informative te onthouden
en te manipuleren in het werkgeheugen is gerelateerd aan de prefrontale cortex
(Fuster, 1989; Goldman-Rakic, 1987; zoals beschreven in Klingberg, Forssberg, &
Westerberg, 2002) en is onderliggend aan verschillende executieve functies,
zoals probleem oplossend vermogen en redeneren (Engle, Kane, & Tuholski, 1999;
Hulme & Roodenrys, 1995; Klingberg, 2000; zoals beschreven in Klingberg et al.,
2002). Een afname van de capaciteit van het werkgeheugen is geassocieerd met
verschillende neurologische en psychische stoornissen zoals schizofrenie en
ADHD (Goldman-Rakic, 1994; Castellanos & Tannock, 2002; zoals beschreven in
McNab et al., 2009).
Onderzoekers hebben aangetoond dat het werkgeheugen getraind kan worden.
Klingberg en collega*s (2002) demonstreerden dat het trainen van het
werkgeheugen bij kinderen en volwassenen met ADHD (met werkgeheugenproblemen)
niet alleen leidde tot een significante verbetering van prestatie op de
getrainde werkgeheugentaken, maar ook op niet-getrainde werkgeheugentaken. Deze
resultaten laten zien dat het werkgeheugen significant verbeterd kan worden
door middel van training. In 2005 hebben Klingberg en zijn collega*s tevens een
significante reductie in symptomen van ADHD aangetoond als resultaat van een
werkgeheugentraining. McNab en collega*s (2009) hebben gedemonstreerd dat
effectieve training van het werkgeheugen tevens geassocieerd is met
veranderingen in corticale activiteit.
Bovenstaande bevindingen leiden tot een belangrijke vraag voor dit
onderzoeksvoorstel. Is het mogelijk om symptomen van angststoornissen te
reduceren door het werkgeheugen van patiënten met deze stoornissen te
verbeteren? Dit voorstel richt zich dus op de vraag of een verbeterd
werkgeheugen het gedrag van patiënten met een angststoornis zal beïnvloeden en
de cognitief gerelateerde klinische symptomen bij deze patiënten zal reduceren.
Doel van het onderzoek
Het huidige onderzoek is erop gericht om de onderliggende cognitieve
componenten van angststoornissen te onderzoeken door te focussen op het
werkgeheugen van angstpatiënten. Zowel op korte als op lange termijn zal er een
therapeutische interventie getest worden die is gericht op het werkgeheugen. Op
deze manier wordt getracht om tot een nieuwe benadering van klinische
behandelingen te komen door te richten op de cognitieve tekorten die aan angst
zijn gerelateerd. Dit onderzoek heeft als doel om een brug te slaan tussen de
kloof tussen de cognitieve wetenschap en klinisch psychologische behandelingen
voor angststoornissen.
Onderzoeksopzet
120 mensen door middel van een RCT in twee groepen verdelen: ze krijgen een
werkgeheugentraining of een bogus/controle werkgeheugentraining.
Pre-test:
• SCID-I: angst
• STAI: angst
• Werkgeheugentaken (of deel bogustaak)
4 weken drie keer per week op de computer (ongeveer 20 min. per keer).
Post-test (na 4 weken):
• SCID-I
• STAI
• Werkgeheugentaken (of deel bogustaak)
• Stemmingsinductie
Follow-up (2 maanden na laatste post-test):
• SCID-I
• STAI
• Werkgeheugentaken (of deel bogustaak)
Onderzoeksproduct en/of interventie
Werkgeheugentaken die ze bij de pre- en postmeting doen en thuis: - AB-AC-AD taak: leren van cue-target woordparen bij een bepaald criterium, daarna leren van nieuwe targets die met dezelfde cue zijn geassocieerd; dit zorgt voor interferentie, wat ze dus ook trainen. - Number-letter taak: Proefpersoon krijgt een vierkant te zien waarin elke keer in een vakje een cijfer-letter paar verschijnt. Bij de bovenste twee moeten ze beoordelen of het een even (2, 4, 6, 8) of oneven cijfer (1, 3, 5, 7) is en bij de onderste twee moeten ze aangeven of het een klinker (G, K, M, R) of een medeklinker (I, U, A, E) is met behulp van twee knoppen (bv M en Z). Dit traint het wisselen van context. Werkgeheugentaak die ze alleen bij de pre- en postmeting uitvoeren: Sternberg taak: Woorden die met angst te maken hebben en niet-angstige woorden worden aangeboden in een lijst. Ze moeten dan, nadat ze ze hebben onthouden, één lijst negeren. Dit oefent het updaten van het werkgeheugen en het weghalen van irrelevante informatie. Stemmingsinductie: Op VAS schalen vullen ze in hoe ze zich op dat moment voelen, daarna krijgen ze een stemmingsinductie met behulp van het aanbieden van zinnen, daarna vullen ze weer de schalen in en krijgen ze ambigue zinnen te zien waarbij ze opschrijven wat er volgens hen aan de hand is. Vervolgens beoordelen ze ook drie opties naar waarschijnlijkheid.
Inschatting van belasting en risico
Het kost de proefpersoon een uur bij zowel de pre- en postmeting, daarnaast 4
weken 3 keer per week 20 minuten. Dit laatste mogen ze op zelf bepaalde
momenten doen. Er zijn geen risico's aan het onderzoek verbonden.
Publiek
Postbus 1738 Woudestein
3000 DR Rotterdam
NL
Wetenschappelijk
Postbus 1738 Woudestein
3000 DR Rotterdam
NL
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
- Aan een angststoornis lijden
- Op een wachtlijst staan bij één van de deelnemende behandelcentra
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
- Aan een specifieke fobie lijden
- Psychotische klachten hebben
- Middelenmisbruik
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL35126.078.11 |