• het bepalen van de werkzaamheid van diverse doses van Viaskin® Peanut;• het evalueren van de veiligheid van een langdurige epicutane immunotherapie (EPIT) met Viaskin® Peanut.
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Voedselintolerantiesyndromen
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Het primaire eindpunt voor de werkzaamheid is het percentage patiënten dat voor
elke actieve behandeling ten opzichte van placebo een reactie vertoont op de
behandeling. Een patiënt die een reactie vertoont op de behandeling wordt
omschreven als een patiënt die een pinda-eiwitopwekkende dosis van 1.000 mg of
meer pinda-eiwitten krijgt op basis van de uitslagen van de pindaprovocatie met
DBPC na een behandeling van 12 maanden of een patiënt met een >= 10-voudige
toename van de opwekkende dosis na 12 maanden, ten opzichte van de
aanvankelijke opwekkende dosis.
Secundaire uitkomstmaten
De volgende secundaire eindpunten voor de werkzaamheid zullen worden beoordeeld:
1. De gemiddelde opwekkende doses van pinda-eiwitten in maand 12 voor de groep
van 50 µg, 100 µg en 250 µg versus de placebogroep.
2. De gemiddelde cumulatieve reactieve dosis van pinda-eiwitten in maand 12
voor de groep van 50 µg, 100 µg en 250 µg versus de placebogroep.
3. De verandering van ernst van symptomen die worden opgewekt tijdens de
DBPCFC*s met pinda tussen die bij aanvang en die in maand 12 plaatsvindt voor
elke behandelgroep. De symptomen worden ingedeeld volgens de Oral Food
Challenge (OFC) Symptom Score Sheet (Bijlage 3), beschreven in het Work Group
Report over OFC-tests (1).
4. Tijd waarop het allereerste objectieve symptoom verschijnt tijdens de DBPCFC
in maand 12 in de groepen van 50 µg, 100 µg en 250 µg versus de placebogroep
5. De verandering in eindpunttitratie voor pinda volgens de huidtest tijdens de
baseline en in maand 3, 6 en 12.
6. De verandering in pindaspecifieke IgE- en immuunglobuline G subtype 4
(IgG4)-waarde tijdens de baseline en in maand 3, 6 en 12.
7. Het verband tussen de aanwezigheid van een of meerdere bestanddelen van
pinda-eiwit en de respons op een immunotherapie met Viaskin® Peanut.
8. De gemiddelde x-voudige reductie van basofiele activatie, beoordeeld aan de
hand van CD203c-expressie, in maand 3, 6 en 12. Deze resultaten zullen worden
gecorreleerd met het primaire criterium voor werkzaamheid.
9. Het primaire eindpunt op het vlak van werkzaamheid voor elke leeftijdsgroep.
10. Secundaire eindpunten op het vlak van werkzaamheid in elke leeftijdsgroep
voor de gemiddelde opwekkende dosis in elke behandelingsgroep, tijd waarop het
eerste objectieve symptoom verschijnt, voor de verandering in pindaspecifieke
IgE en IgG4 en de gemiddelde x-voudige reductie van basofiele activatie van
CD203c-expressie
Veiligheidscriteria:
De volgende veiligheidscriteria zullen worden bepaald:
1. ongewenste voorvallen volgens systeem/orgaanklasse en verband met Viaskin®
Peanut (alle patiënten en per leeftijdsgroep);
2. incidentie, duur en ernst van lokale, door Viaskin® Peanut geïnduceerde
ongewenste voorvallen, zoals beoordeeld door de patiënten (alle patiënten en
per leeftijdsgroep);
3. systemische allergische symptomen en verband met Viaskin® Peanut (alle
patiënten en per leeftijdsgroep);
4. ernstige ongewenste voorvallen en verband met Viaskin® Peanut (alle
patiënten en per leeftijdsgroep);
5. hevigheid van ongewenste voorvallen of ernstige ongewenste voorvallen
opgewekt tijdens het onderzoek en tijdens de DBPCFC*s bij opname in het
onderzoek en na de behandeling (alle patiënten);
6. laboratoriumgegevens, lichamelijke onderzoeken en vitale functies (alle
patiënten);
7. spirometrieresultaten (alle patiënten en per leeftijdsgroep);
8. veiligheidssubanalyse bij patiënten met mutaties in het filaggrinegen versus
wildtype patiënten op de volgende parameters: incidentie, duur en ernst van
lokale, door Viaskin® Peanut geïnduceerde ongewenste voorvallen, systemische
allergische symptomen in verband met Viaskin® Peanut, ernstige ongewenste
voorvallen in verband met Viaskin® Peanut en spirometrieresultaten.
Specifieke reacties die worden opgewekt door toevallige consumptie van pinda en
de omstandigheden rond deze toevallige consumptie zullen worden verzameld. Deze
ongewenste voorvallen zullen apart worden geclassificeerd en geanalyseerd
Achtergrond van het onderzoek
Het onderzoeksgeneesmiddel Viaskin® Peanut (DBV712) is een droog depositum van
een samenstelling van pindakaasprotëine-extract bedoeld voor EPIT. EPIT is een
groeiende allergeen-specifieke immunotherapie (ook gekend als SIT) voor de
behandeling van atopische ziekten. Recent is EPIT met succes gebruikt voor de
behandeling van graspollenallergie (21) en ook getest bij een 3-maand-durende
klinische studie over IgE-gemedieerde koeienmelkallergie in Frankrijk (22).
Het onderzoeksgeneesmiddel Viaskin® Peanut is een gebruiksklare en makkelijk
toe te dienen vorm van allergeenimmunotherapie. Viaskin® Peanut is bedoeld om
bij patiënten met matige to ernstige pindanootallergie een klinische
ongevoelighed of tolerantie voor pindanoten te veroorzaken. Viaskin® Peanut
bevat de natuurlijke en volledige set van pindanootproteïnen die kunnen
interageren met de lokale antigeencellen zoals de epidermische Langerhans en
dendritische cellen en het proces van klinische ongevoeligheid/ tolerantie
kunnen inzetten; Door bovendien de epicutane administratieroute te gebruiken,
is Viaskin® Peanut in staat om die immunoregulerende processen op te starten,
terwijl het de mogelijke zorgen rond veiligheid, geassocieerd met systemische
blootstelling aan voedselallergenen doet afnemen.
Gebaseerd op de resultaten van de Fase-Ib-studie, worden de doses van 50 µg,
100µg en 250µg beschouwd voor deze Fase-IIb-studie voor alle leeftijden binnen
de patiëntenpopulatie, gaande van 18 tot 55 jaar.
Doel van het onderzoek
• het bepalen van de werkzaamheid van diverse doses van Viaskin® Peanut;
• het evalueren van de veiligheid van een langdurige epicutane immunotherapie
(EPIT) met Viaskin® Peanut.
Onderzoeksopzet
Dit is een 12 maanden durend, dubbelblind, placebogecontroleerd, gerandomiseerd
onderzoek naar de werkzaamheid en veiligheid van Viaskin® Peanut, een
allergeenextract van pinda dat epicutaan wordt toegediend met behulp van het
Viaskin® epicutane afgiftesysteem bij patiënten van 18 tot 55 jaar die een
voorgeschiedenis hebben van directe overgevoeligheidsreacties op pinda-eiwit.
Het onderzoek wordt uitgevoerd in ongeveer 20-25 centra met onderzoekers en
personeelsleden die zijn opgeleid en ervaring hebben met de diagnose en
behandeling van pinda-allergie en anafylaxie, en die in staat zijn een
dubbelblinde, placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPCFC) uit te voeren
bij volwassen patiënten. In het onderzoek zullen drie doses van pinda-eiwitten
worden geëvalueerd: 50 µg, 100 µg en 250 µg per pleister.
Nadat bij de screening een pinda-allergie is bevestigd met een DBPCFC met
dosisverhoging en op voorwaarde dat zij reageren met een opwekkende dosis onder
of gelijk aan 300mg pinda proteïnen, worden patiënten gerandomiseerd in een
verhouding van 1:1:1:1 naar vier verschillende behandelgroepen, waaronder 50
µg, 100 µg en 250 µg pinda-eiwitten versus placebo. De behandeling duurt 12
maanden. Elke patiënt ondergaat twee DBPCFC*s: één tijdens de screening en één
na 12 maanden aan het einde van de behandelperiode. Tijdens de provocatie
zullen elke 30 min. doses van pinda-eiwitten worden gegeven; men start met een
dosis van 1 mg pinda-eiwitten en verhoogt die tot de hoogste dosis van 2.000 mg
pinda-eiwitten voor de provocatie, die aan het einde van de behandeling wordt
uitgevoerd.
Naast de beoordelingen met DBPCFC ondergaan de patiënten na 3, 6 en 12 maanden
nog andere beoordelingen voor de parameters van de werkzaamheid, waaronder
huidtests (SPT*s), getitreerde SPT*s, bepaling van veranderingen in
immunologische markers en basofiele activatietests. Bij elk onderzoeksbezoek
zullen de onderzoekers de belangrijkste beoordelingen voor de veiligheid
uitvoeren, waaronder spirometrie, metingen van de peak flow, vitale functies,
lichamelijke onderzoeken, klinische laboratoriumbepalingen. Tussen de bezoeken
rapporteren de patiënten veiligheidsgegevens op de dagboekkaarten.
Twee weken na beëindiging van de behandeling en na de laatste DBPCFC vindt een
opvolgingsbezoek plaats voor enkel de patienten die niet overgaan naar de
follow-up studie (OLFUS-VIPES voor open label follow-up studie van VIPES) .
Alle patienten die de VIPES studie hebben vervolledigd tot visite 11
(inclusief) zullen in staat zijn deel te nemen in de OLFUS-VIPES studie. Op
visite 11 deze patienten die beslist hebben om deel te nemen in de OLFUS-VIPES,
kunnen overstappen in de OLFUS-VIPES studie, tenzij het in de opinie van de
onderzoeker niet aangewezen is voor de patienten om verder behandeld te worden
met Viaskin Peanut. Patienten die overgaan in de OLFUS VIPES studie zullen hun
laatste visite hebben op visite 11 in VIPES. De patienten die niet overgaan in
de OLFUS-VIPES studie, zullen hun laatste visite hebben op visite 12 zoals
oorspronkelijk gepland.
In totaal, gedurende deze studie, patienten die overgaan in de OLFUS-VIPES
studie zullen moeten toestemmen om 11 studie visites te doen en patienten die
niet overgaan naar de OLFUS-VIPES zullen 12 studie visites moeten doen.
Onderzoeksproduct en/of interventie
/
Inschatting van belasting en risico
Patiënten met pinda-allergie moeten steeds op hun hoede zijn met voedselinname.
Wij vinden dat de beoogde voordelen opwegen tegenover de mogelijke nadelen en
de belasting. Een aantal studieprocedures die de patiënt zal ondergaan, zijn
standaard onderzoeken die bij dit soort patiënten gedaan worden.
Publiek
rue des Meuniers 80/84
Bagneux 92220
FR
Wetenschappelijk
rue des Meuniers 80/84
Bagneux 92220
FR
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
1. Patiënten van 18 tot 55 jaar met een pinda-allergie, met een terdege vastgelegde medische voorgeschiedenis van systemische reacties na het eten van pinda*s en die momenteel een strikt pindavrij dieet volgen.
2. Pindaspecifieke immunoglobiline E (IgE)-waarde (Phadia CAP-systeem) > 0,7 kE/l EN een positieve pinda-SPT met een kwaddel waarvan de grootste diameter >= 8 mm is.
3. Positieve DBPCFC bij <= 300 mg pinda-eiwitten: de uitlokkende dosis van pinda-eiwitten tijdens de DBPCFC is maximaal 300 mg, d.w.z. dat patiënten op pinda moeten reageren bij een dosis van 300 mg pinda-eiwitten of voordat ze die dosis bereiken.
4. Negatieve zwangerschapstest voor vrouwen op vruchtbare leeftijd. Vrouwen op vruchtbare leeftijd moeten een doeltreffende anticonceptiemethode gebruiken om een zwangerschap te voorkomen en moeten ermee akkoord gaan een aanvaardbare anticonceptiemethode toe te passen zolang het onderzoek duurt.
5. In staat zijn spirometriehandelingen uit te voeren in overeenstemming met de richtlijnen van de American Thoracic Society (2005) .
6. Patiënten die bereid zijn alle onderzoeksvereisten na te leven tijdens hun deelname aan het onderzoek.
7. Een geïnformeerde toestemming ondertekenen voor volwassen patiënten .
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
1. Patiënten met een voorgeschiedenis van ernstige anafylaxie voor pinda*s met de volgende symptomen: hypotensie, hypoxie, neurologische stoornis (syncope, bewustzijnsverlies of incontinentie)
2. Zwangerschap of borstvoeding.
3. Geforceerd expiratoir volume in één seconde (FEV1) < 80% van de voorspelde waarde bij de screening (bezoek 1) .
4. Patiënten die tijdens de DBPCFC bij de screening niet reageerden op de dosis van 300 mg pinda-eiwitten of een lagere dosis.
5. Patiënten die allergisch zijn aan chocolade of die geen chocolade eten
6. Allergie of bekende overgevoeligheid voor hulpstoffen in placebo voor ofwel de Viaskin-formulering of voor de formulering van voedselprovocerende middelen.
7. Patiënten die objectief reageren op de formulering voor placebo tijdens screening
8. Ernstige reactie tijdens de screening bij provocatie met voedsel, gedefinieerd als de noodzaak van intubatie, hypotensie die blijft duren na toediening van epinefrine of de noodzaak van meer dan twee doses epinefrine.
9. Patiënten met een symptomatische allergie voor pollen, bij wie de symptomen tijdens het betreffende pollenseizoen een belemmering zouden kunnen vormen voor de registratie van de symptomen tijdens de DBPCFC, indien de DBPCFC tijdens het pollenseizoen plaatsvindt. De onderzoeker moet ervoor zorgen dat een dergelijke patiënt de DBPCFC buiten het pollenseizoen uitvoert.
10. Niet in staat zijn om kortwerkende antihistaminica gedurende drie dagen stop te zetten of niet in staat zijn om langwerkende antihistaminica gedurende vijf à zeven dagen (afhankelijk van de halfwaardetijd) stop te zetten voordat de huidtest of provocatie met voedsel plaatsvindt.
11. Patiënten die behandeld worden met systemische, langwerkende corticosteroïden (depotcorticosteroïden) in de 12 weken vóór bezoek 1 en/of systemische, kortwerkende corticosteroïden in de 4 weken vóór bezoek 1 of met een systemisch corticosteroïd bij de screening.
12. Patiënten met astma, als volgt gedefinieerd:
a. niet-gecontroleerde, aanhoudende astma volgens de richtlijnen van National Asthma Education and Prevention Program Asthma (2007) van Global Initiative for Asthma (2011) of behandeld worden met combinatietherapie met een middelmatige dosis van inhalatiecorticosteroïden met een langwerkende β2-agonist voor inhalatie;
b. minstens twee kuren met systemische corticosteroïden voor astma in het laatste jaar of één kuur met orale corticosteroïden voor astma in de laatste drie maanden;
c. eerdere intubatie voor astma in de laatste twee jaar.
13. Patiënten die behandeld worden met β-blokkers, ACE-remmers, angiotensinereceptorblokkers, calciumkanaalblokkers of tricyclische antidepressiva.
14. Patiënten die een virale infectie van de bovenste luchtwegen of gastro-enteritis hadden in de zeven dagen vóór de provocatie met voedsel (de provocatie moet op een andere keer worden gepland).
15. Patiënten die een willekeurige immunotherapie ondergaan voor voedsel (orale immunotherapie, sublinguale immunotherapie, specifieke orale tolerantie-inductie) in het jaar vóór bezoek 1.
16. Patiënten die momenteel een immunotherapie met aeroallergenen volgen en niet bereid of niet in staat zijn die stop te zetten.
17. Patiënten die momenteel behandeld worden met antitumornecrosefactorgeneesmiddelen of anti-IgE-geneesmiddelen (zoals omalizumab) of een biologische immuunmodulerende therapie in het jaar vóór bezoek 1.
18. Allergie of bekende voorgeschiedenis van reactie op Tegaderm®.
19. Patiënten die lijden aan gegeneraliseerde dermatologische ziektes (bv. ernstige atopische dermatitis, niet-gecontroleerd gegeneraliseerd eczeem, keratosis pilaris, ichthyosis vulgaris) zonder intacte huidzones waarop de Viaskin-pleisters moeten worden aangebracht.
20. Patiënten (of ouders van patiënten) van wie het duidelijk is dat ze extreem angstig zijn en die waarschijnlijk de omstandigheden van een voedselprovocatie niet aankunnen.
21. Actuele of eerdere ziekte(s) die volgens de onderzoeker of de sponsor een invloed kan/kunnen hebben op de deelname van de patiënt aan dit onderzoek, met inbegrip van maar niet beperkt tot actieve eosinofiele gastro-intestinale aandoeningen, auto-immuunziektes, niet-gecontroleerde ziektes (hypertensie, psychische stoornis, hartaandoening) of andere aandoeningen (bv. lever-, gastro-intestinale, nier-, cardiovasculaire, long- of bloedziekte).
22. Een aandoening waarbij epinefrine gecontra-indiceerd is, zoals een aandoening van de kransslagaderen, niet-gecontroleerde hypertensie of ernstige ventriculaire aritmieën.
23. Een voorgeschiedenis van drugs- of alcoholmisbruik in de laatste vijf jaar.
24. Patiënten die niet in staat zijn het protocol en de protocolvereisten na te leven.
25. Deelname aan een ander klinisch onderzoek in de drie maanden vóór bezoek 1.
26. Patiënten die een experimenteel geneesmiddel of experimentele behandeling krijgen.
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
EudraCT | EUCTR2011-002550-32-NL |
CCMO | NL38911.041.12 |