Het beschrijven van de prevalentie van enteropathogene virussen in kinderen met primaire (CVID en CVID-like disease) en secundaire immuundeficienties (peri-SCT) en een mogelijke relatie tussen deze prevalentie en de ontwikkeling van auto-/allo-…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Maagdarmstelselinfecties
- Immunodeficiëntiesyndromen
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
1. Prevalentie van dragerschap van enteropathogene virussen in CVID(-like
disease) en SCT patienten
2. Associatie tussen dragerschap en ontwikkeling auto-/allo-immuun enteropathie
Secundaire uitkomstmaten
1.Prevalentie van symptomatische en asymptomatische enteropathogene
virusinfecties in CVID(-like disease)
2.Mits er virussen worden gevonden: bepaling van
a.De duur van de infectie
b.Specificatie van het pathogeen
c.Associatie tussen pathogeen en klinisch beeld van de patiënt
3. Het exploreren van mogelijke verschillen in prevalentie tussen kinderen met
CVID, *CVID-like disease* en gezonde controles
Achtergrond van het onderzoek
Common Variable Immunodeficiency (CVID) is onvolledig opgehelderd afweerdefect
dat gekenmerkt wordt door een verstoorde B lymfocyt functie, waardoor patiënten
onder andere regelmatig last hebben van parasitaire en virale
maagdarminfecties. Het is bekend dat patienten met een humoraal afweerdefect
voor wat betreft eliminatie antigen-afhankelijke virussen jarenlang met zich
mee kunnen dragen.
Een deel van de CVID patiënten heeft bovendien een duidelijk verstoorde
regulatie van immuunresponsen, zich uitend in chronische inflammatie en/of
auto-immuniteit, zoals auto-immuun enteropathie. Recente klinische bevindingen
in patienten met CVID en ziekten die daar sterk op lijken ('CVID-like disease')
suggereren dat chronisch dragerschap van enteropathogene virussen kan bijdragen
aan de ontwikkeling van auto-immuun enteropathie in CVID(-like disease).
Analoog aan deze veronderstelling blijken kinderen met secundaire
immuundeficientie ten gevolge van een stamceltransplantatie, risico te lopen op
de ontwikkeling van een allo-immuun enteropathie, ofwel enterale Graft versus
Host Disease. Mede gesterkt door de bevindingen dat human herpes virus 6 in
plasma een verhoogd risico op pulmonale GVHD geeft, wordt nu veronderstelt dat
chronisch dragerschap van gastrointestinale virussen geassocieerd is met
allo-immuun enteropathie in SCT patienten.
Doel van het onderzoek
Het beschrijven van de prevalentie van enteropathogene virussen in kinderen met
primaire (CVID en CVID-like disease) en secundaire immuundeficienties
(peri-SCT) en een mogelijke relatie tussen deze prevalentie en de ontwikkeling
van auto-/allo-immuun enteropathie.
Onderzoeksopzet
Follow up studie van een groep van CVID en CVID-like disease patiënten van 4
t/m18 jaar, SCT patienten van 0 t/m 17 en een gezonde controlegroep, waarbij
tenminste tweemaal en ten hoogste vijfmaal een klachtenanamnese en afname van
twee faecesmonsters plaatsvindt (na 3-6-12-18/24 maanden, follow-up duur
maximaal 2 jaar).
De faecesmonsters worden met behulp van RT-PCR onderzocht op de aanwezigheid
van een aantal enteropathogene virussen, te weten adeno-, rota-, entero-,
noro-, parecho-, astro- en sapovirus. Tevens wordt calproteïne in de faeces
bepaald, een parameter die ook in de reguliere klinische zorg gebruikt wordt om
de mate van eiwitverlies via de darm te bepalen. Bij positiviteit wordt aan de
hand van vervolgmonsters bepaald of er sprake is van chronisch dragerschap en
dit wordt gecorreleerd aan gastrointestinale klachten, welke uit de
vragenlijsten gehaald kunnen worden (NB: SCT patienten vullen geen
vragenlijsten in). Informatie over het optreden van auto-/allo-immuun
enteropathie wordt uit het medisch dossier gehaald en gecorreleerd aan de
vooraf genoemde gegevens. Bij patienten die chronisch drager blijken te zijn
van virus(sen) in het maagdarmkanaal, wordt een correlatie gemaakt met huidige
klachten (uit anamnese en vragenlijst, die sowieso al in het kader van
klinische zorg van deze patienten wordt afgenomen), en eiwitverlies via de darm
middels calprotectine. Patienten met veel maag darm symptomen zullen op de
normale klinische wijze begeleid worden (hetgeen wil zeggen: routine evaluatie
voor het bestaan van infectieuze dan wel immunologische origine).
De follow up studie verloopt iets anders bij de SCT patienten. Ten eerste
hoeven zij geen vragenlijsten bij te houden, daar het al bekend is dat deze
patientengroep veel klachten heeft. Gedurende de SCT opname wordt al wekelijks
protocollair faeces ingezameld; hieraan kunnen de calprotectine bepaling en nog
ontbrekende virus PCRs eenvoudig worden toegevoegd. De enige extra
faecesinzameling die voor dit onderzoek noodzakelijk is, is 12 en 24 weken na
SCT.
Inschatting van belasting en risico
Er zijn geen risico's verbonden aan deelname aan deze studie. De belasting is
minimaal: slechts 30 minuten in 2 jaar tijd en er zijn geen invasieve
procedures. Aan de andere kant zijn er voor de patienten ook geen directe
voordelen te noemen.
Publiek
Lundlaan 6 KC 03.063.0
Utrecht 3508 AB
NL
Wetenschappelijk
Lundlaan 6 KC 03.063.0
Utrecht 3508 AB
NL
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
CVID groep: patienten die voldoen aan de ESID criteria:
Normale of bijna normale aantallen B-lymfocyten
Verstoorde productie van specifieke antilichamen na immunisatie (<4-voudige toename op de uitgangswaarde van de titer na vaccinatie met een polysaccharide vaccin).
Lage (<-2SD) serum spiegels immuunglobulines. ;CVID-like disease groep: patienten die niet voldoen aan de ESID criteria, maar een vergelijkbaar ziektebeeld vertonen:
Tenminste één van de serum immunoglobuline spiegels (IgA, IgM, IgG+subklasses) is verlaagd (<-2SD), danwel is er sprake van onvoldoende specifieke antistofsynthese na vaccinaties (<4-voudige toename op de uitgangswaarde van de titer na vaccinatie met een polysaccharide vaccin).
Het terugkerend optreden van infecties, waarvoor tenminste 6 maanden is behandeld met subcutane/intraveneuze immunoglobuline substitutie therapie.
Gezonde controlegroep: leeftijd 4-18 jaar
SCT patienten: kinderen van 0 t/m 17 jaar welke in het WKZ een stamceltransplantatie ondergaan ter behandeling van een onderliggend lijden zoals een maligniteit of aangeboren metabole stapelingsziekte (b.v. Morbus Hurler)
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Alle patientengroepen: een aangetoonde danwel sterke verdenking op een primaire immuundeficientie anders dan CVID, bijvoorbeeld X-linked agammaglobulinemie (XLA) of hyper-IgM syndroom (HIGM).
Gezonde controles en SCT patienten: immuunstoornissen, pre-existente maagdarmziekten (b.v. Morbus Crohn, coeliakie, colitis ulcerosa)
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL25746.041.08 |