Het voorgestelde project heeft als doel a) evidence-based meetinstrumenten (DFSI, ASQ:(SE) en ITSEA) te onderzoeken op toepasbaarheid en bruikbaarheid in de praktijk van verloskundigen en binnen de jeugdgezondheidszorg in Nederland en b) meer kennis…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Zwangerschaps-, weeën-, partus- en postpartumproblemen
- Persoonlijkheids- en gedragsstoornissen
- Milieuaangelegenheden
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
*Zorgwekkende situaties* zijn de primaire uitkomstmaat
Een lage kwaliteit van de ouder-kind interactie, slechte afstemming tussen
ouder en kind, en at-risk scores (d.i., beneden of boven cut-off grenzen) op
vragenlijsten voor de (sociaal-emotionele) ontwikkeling worden als zorgwekkend
beschouwd.
De kwaliteit van de ouder-kind interactie zal tijdens een huisbezoek worden
beoordeeld aan de hand van video-opnamen tijdens een vrij spelsituatie, tijdens
een verschoningsmoment en tijdens de Still Face Procedure. Zes
beoordelingsschalen (*Emotional Availability Scales*; Biringen, Robinson, &
Emde, 1998) zullen worden gebruikt om tijdens vrij spel het gedrag van de ouder
(d.i. sensitiviteit/beschikbaarheid, structureren, intrusiviteit en
vijandigheid) en van het kind (affect/responsiviteit en het betrekken van de
ouder bij het spel) te onderzoeken. Deze schalen zijn valide gebleken in eerder
onderzoek van de aanvrager (van Bakel, 2002) en worden momenteel toegepast in
een lopend onderzoek naar de invloed van emotionele klachten tijdens de
zwangerschap op de kwaliteit van de ouder-kind interactie bij zowel vaders als
moeders (promotieonderzoek De Bruijn). De schalen *sensitiviteit /
beschikbaarheid*, *structureren/grenzen stellen*, *intrusiviteit* en
*vijandigheid* worden met een 9- of 5- punts Likertschaal beoordeeld, waarbij
een score < 5 op sensitiviteit en een score < 3 op de overige schalen als
inadequaat wordt beschouwd (Biringen e.a., 2000).
De *Still Face Procedure* (Tronick e.a., 1978) betreft een gestandaardiseerde
procedure die uit 3 fases bestaat. Gedurende 6 minuten wordt een video opname
gemaakt van ouder en kind tegelijkertijd (contact-, geen contact-, en
herstelfase) en wordt gekeken hoe ouder en kind met elkaar omgaan, wat ze doen,
hoe zij op elkaar reageren en of zij over en weer blijk geven van positieve of
negatieve gevoelens, dan wel neutraal of ontwijkend gedrag laten zien. Er wordt
gekeken naar de kwaliteit van de communicatie tussen ouder en kind, naar de
zelfregulatie- en aanpassingsvaardigheden van het kind, het affect en de
kwaliteit van de interactie met de ouder. De procedure biedt dus de gelegenheid
het gedrag van beide partners en de wisselwerking tussen hen beiden te
beoordelen. De SFP wordt gebruikt bij de validering van de ASQ:SE, de
vragenlijst waarbij ouders zelf het kind beoordelen met betrekking tot
zelfregulatie, aanpassing, affect, communicatie en interactie met anderen.
De *Ages & Stages Questionnaires* (ASQ en ASQ:SE; Bricker & Squires, 1999;
Squires, Bricker & Twombly, 2002) zijn screeningsinstrumenten om de
ontwikkeling van kinderen te volgen op het gebied van communicatie,
zelfregulatie, aanpassingsvermogen, affect, interactie met anderen,
probleemoplossend vermogen en persoonlijke sociale vaardigheden. Het geheel
bestaat uit een serie van leeftijdsspecifieke vragenlijsten die door de ouders
zelf tweemaandelijks (ASQ) of halfjaarlijks (ASQ:SE) kan worden ingevuld om de
ontwikkeling van het kind op bovengenoemde gebieden te volgen. De ASQ en ASQ:SE
worden op 4, 6 en 12 maanden afgenomen. Een pilot studie bij 300 twee- tot
vierjarige kinderen van ouders met prenatale emotionele klachten heeft laten
zien dat de ASQ goed te gebruiken is om de ontwikkeling van kinderen op jonge
leeftijd in kaart te brengen (De Bruijn, van Bakel & van Baar, 2006). De
normtabellen van de ASQ en ASQ:SE geven afkap punten voor elke
leeftijdscategorie aan, waarbij een score beneden een bepaalde waarde een
verhoogd risico op (ontwikkelings)problemen inhoudt.
Voor het signaleren van externaliserende en internaliserende problemen wordt op
12 maanden de Infant Toddler Social-Emotional Assessment (ITSEA; Carter e.a.,
2003/2005) afgenomen. Subschalen zijn onder andere dysregulatie, sociale
interacties en abnormaal en onaangepast gedrag. Ook voor deze vragenlijst is
het mogelijk (door gebruik te maken van *cut-off* waarden voor de verschillende
subschalen) een onderscheid te maken tussen kinderen met een *verhoogd risico*
versus *laag risico*.
Als ouders hiervoor toestemming geven worden op 12 maanden bij het
consultatiebureau gegevens uit het *van Wiechenschema* opgevraagd. In dit
schema wordt tijdens de consultatiebezoeken op de leeftijd van 1, 2, 3, 6, 9,
en 12 maanden, de ontwikkeling van het kind bijgehouden. Het Van
Wiechenonderzoek wordt door het consultatiebureau gehanteerd om eventuele
achterstanden in de ontwikkeling van kinderen op te sporen. Als het kind één of
meer kenmerken op de P90 leeftijd niet toont, is er een verhoogde kans op een
(ontwikkelings)achterstand. De bevindingen van het Van Wiechenonderzoek worden
op speciale schema*s geregistreerd en de schema*s zijn opgenomen in het
(elektronisch) kinddossier JGZ (Laurent de Angulo e.a., 2005).
Opgemerkt dient te worden dat voor alle bovengenoemde instrumenten geldt dat
het geen *diagnose instrumenten* zijn, maar slechts signalerings- of
screeningsinstrumenten. Bij een verhoogd risico of duidelijke signalen op
problemen is verder onderzoek en diagnostiek noodzakelijk. Het CJG of BJZ
worden ingeschakeld voor verdere zorg en hulpverlening / begeleiding indien
noodzakelijk.
BRIEF-P (Gioia et al., 2001)
BITSEA
ECBQ
Op 5 jaar zullen de SDQ (gefdragsproblematiek), CBQ (gedragskenmerken), NOSI
(opvoedstress), en MPAS/PRISM (ouder-kind band) worden afgenomen. Ouders wordt
gevraagd deze vragenlijsten in te vullen.
Secundaire uitkomstmaten
De samenhang tussen de uitkomstmaten en verschillende mediatoren en moderatoren
zal worden onderzocht in relatie tot prenatale risicofactoren.
Achtergrond van het onderzoek
In toenemende mate wordt het belang erkend van zeer vroege signalering van
risicofactoren én -processen binnen het gezin, liefst vóór of snel na de
geboorte (Hermanns, Öry, & Schrijvers, 2005). Al tijdens de zwangerschap kunnen
verschillende prenatale risicofactoren worden geïdentificeerd, die samenhangen
met negatieve ontwikkelingsuitkomsten (o.a. Wilson e.a., 1996). Zo blijken
emotionele problemen bij de moeder tijdens de zwangerschap, moeilijkheden in
het eigen opvoedingsverleden en een gebrek aan cognitieve vaardigheden, de kans
op een zorgwekkende opvoeding en ontwikkeling van het kind te verhogen.
Mogelijk kunnen risicofactoren die leiden tot zorgwekkende opvoedingssituaties,
al tijdens de zwangerschap door verloskundigen worden gesignaleerd. Over de
wijze waarop specifieke prenatale risicofactoren gerelateerd zijn aan de
ontwikkeling van het kind is nog weinig bekend. Antenatale verwachtingen en
representaties van de ouders over het kind en het ouderschap spelen, evenals de
veerkracht van de ouders, waarschijnlijk ook een rol in het risicoproces.
Wanneer verwachtingen tijdens de zwangerschap omtrent de opvoeding en het
gedrag van het kind niet overeenkomen met de ervaren werkelijkheid na de
geboorte van het kind, en ouders moeite hebben hiermee om te gaan, kan dit tot
zorgwekkende situaties leiden, zoals een slechte afstemming in de interactie
tussen ouder en kind. Het project sluit aan bij het advies van de Inventgroep
(2005) om zo vroeg mogelijk belangrijke risicofactoren te signaleren en
inventariseren en het risicoproces na de geboorte te volgen door gebruik te
maken van veelbelovende evidence-based signaleringsinstrumenten. Het project
wordt in samenwerking met verloskundigenpraktijken, JGZ 0-4 (Zuidzorg) en de
Gemeente Eindhoven (Centrum voor Jeugd en Gezin) uitgevoerd en levert een
belangrijke bijdrage aan de noodzaak van zeer vroegtijdige signalering van
zorgwekkende situaties.
Doel van het onderzoek
Het voorgestelde project heeft als doel a) evidence-based meetinstrumenten
(DFSI, ASQ:(SE) en ITSEA) te onderzoeken op toepasbaarheid en bruikbaarheid in
de praktijk van verloskundigen en binnen de jeugdgezondheidszorg in Nederland
en b) meer kennis verwerven over de rol van specifieke risico- en protectieve
factoren die van invloed zijn op het ontstaan en in stand houden van
disfunctionele interacties of opvoedingssituaties en ontwikkelingsproblemen van
het kind in het eerste levensjaar. Onderzocht wordt of verloskundigen door het
afnemen van een veelbelovende checklist met psychosociale risicofactoren een
bijdrage kunnen leveren aan vroegtijdige signalering van problematische
situaties in het eerste levensjaar. Door de ouders tijdens de zwangerschap te
volgen en op 4, 6 en 12 en 24 maanden na de geboorte een vragenlijst over de
(sociaal-emotionele) ontwikkeling van het kind in te laten vullen wordt binnen
een project van 4 jaar nagegaan of aanwezige prenatale risicofactoren
daadwerkelijk leiden tot een verstoorde interactie en ontwikkeling, gemeten met
behulp van de ASQ (Bricker & Squires, 1999), ASQ:SE (Squires, Bricker &
Twombly, 2002), in een vrij spel en experimentele situatie en met behulp van de
Infant Toddler Social-Emotional Assessment (ITSEA; Carter e.a., 2003/2005).
Een belangrijke vraag is of met een verhoogde score op het prenatale
signaleringsinstrument (Dunedin Family Services Indicator: Muir e.a., 1989) een
verstoorde ouder-kind relatie of moeizame interactie op 6 maanden en
sociaal-emotionele problemen op 6 en 12 maanden bij het kind kan worden
voorspeld. Daarnaast wordt met behulp van een interview (Working Model of the
Child Interview; WMCI; Zeanah e.a., 1994/1996) onderzocht of een discrepantie
tussen prenatale verwachtingen van ouders en de actuele situatie na de geboorte
samenhangt met een verstoorde ouder-kind relatie of beperkt afgestemde
interacties op 6 maanden en wordt gekeken of het aanpassingsvermogen van de
ouders hierbij een rol speelt.
Onderzoeksopzet
In deze prospectieve longitudinale studie wordt een groep van 240 zwangere
vrouwen (variërend in de mate van prenatale risicofactoren) en hun partner
vanaf week 15 van de zwangerschap gevolgd tot het kind 12 maanden oud is. Er
vinden 8 meetmomenten plaats waarvan 6 vragenlijst metingen en 2 huisbezoeken.
Inschatting van belasting en risico
De belasting van het onderzoek is beperkt tot het invullen van vragenlijsten
door de ouders, het geven van een interview over de verwachtingen en ideeen die
zij hebben over hun kind en het het meewerken aan een interactie observatie
tijdens dagelijks voorkomende situaties. Ouders zijn vrij om tot deelname te
besluiten of zich terug te trekken indien zij toch niet willen meewerken. De
gegevens worden allemaal vertrouwelijk behandeld. Indien tijdens het onderzoek
naar voren zou komen dat nadere begeleiding is gewenst door de ouders, wordt
gezamenlijk met en binnen het netwerk van de aan de studie deelnemende
instellingen en behandelaars gezocht naar passende begeleiding of verwijzing.
Publiek
Warandelaan 2 Warandelaan 2
Tilburg 5000 LE
NL
Wetenschappelijk
Warandelaan 2 Warandelaan 2
Tilburg 5000 LE
NL
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
12 weken zwangerschap zonder medische complicaties, in staat Nederlands of Engels te begrijpen en spreken
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Medische complicaties tijdens zwangerschap die verwijzing naar een gynaecoloog nodig maken
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL23376.008.08 |