Dit onderzoek heeft drie hoofddoelen. Het eerste doel is om online en offline CSO te vergelijken op basis van hun psychopathische trekken, narcisme en andere persoonlijkheidsstoornissen. Het tweede doel is om de specifieke online CSO groep, de PMSA…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Overige aandoening
Synoniemen aandoening
Aandoening
Geen. NVT
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Studie 1 (totaal van 197 items)
1. The Levenson Self Report Psychopathy scale; 26 items (LSRP; Levenson et al.,
1995; Dutch translation: Uzieblo et al., 2006);
2. The Dutch Scale of Narcissism; 23 items (NNS; Ettema & Zondag, 2002);
3. The Severity Index of Personality Problems short form; 60 items (SIPP-SF;
Verheul, 2006);
4. The Well-Being Questionnaire; 12 items (W-BQ12; Pouwer et al., 2000);
5. The Self Concept and Identity Measure; 27 items (SCIM; Kaufman et al.,
2015).
6. Seksuele activiteiten op internet; 12 single items;
7. The Internet Sex Screening Test; 25 items (ISST; Delmonico & Miller, 2003);
8. The Cognitive and Emotional Congruence with Children; 12 items (C-ECWC;
Paquette & McPhail, 2020).
Studie 2 (deel 1; totaal van 262 items)
1. The Personality Inventory for DSM-5 short form; 100 items (PID-5 SF; Maples
et al., 2015; Dutch translation: Van der Heijden et al., 2014);
2. The UCLA Loneliness scale; 20 items (UCLA-3; Russell, 1996);
3. The Well-Being Questionnaire; 12 items (W-BQ12; Pouwer et al., 2000);
4. The Self Concept and Identity Measure; 27 items (SCIM; Kaufman et al., 2015).
5. The shortened version of the Difficulties in Emotion Regulation Scale; 16
items (DERS-16; Bjureberg et al., 2016);
6. The Utrechtse Coping Lijst; only used the subscales Active tackling, Passive
reacting, and Avoiding; 22 items (UCL; Schreurs et al., 1988);
7. The Coping Using Sex Inventory; 16 items (CUSI; Cortoni & Marshall, 2001);
8. Seksuele activiteiten op internet; 12 single items;
9. The Internet Sex Screening Test; 25 items (ISST; Delmonico & Miller, 2003);
10. The Cognitive and Emotional Congruence with Children; 12 items (C-ECWC;
Paquette & McPhail, 2020).
Secundaire uitkomstmaten
Studie 2 (deel 2). De PMSA groepen worden één keer geïnterviewd om dieper in te
gaan op de informatie die is verzameld op grond van de zelfrapportage
vragenlijsten (deel 1) en om verder onderzoek te doen naar de strategieën en
motieven om het internet te gebruiken om minderjarigen te benaderen voor
seksuele activiteiten.
De interviews zijn semigestructureerd waarbij een topic lijst met algemene
topics zal worden gebruikt gebaseerd op de literatuur en op de bevindingen van
deel 1. Vervolgvragen zijn afhankelijk van de input van de geïnterviewden. Op
grond van het saturatie principe, dit betekent dat er voldoende data is
verzameld om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag waarbij er geen
nieuwe codes of andere informatie meer wordt gevonden en begrippen volledig
zijn begrepen zonder nieuwe inzichten (Hennink et al., 2017), is het doel om
tussen de 16 en 24 interviews af te nemen.
Studie 2 (deel 3). Forensische patiënten (online en offline zedendaders) en hun
behandelaren worden gevraagd om deel te nemen aan longitudinale interviews over
de effectiviteit van een interventieprogramma ontwikkeld voor deze patiënten.
Ze zullen worden geïnterviewd op basis van de Instrument for Forensic Treatment
Evaluation (IFTE; Schuringa et al., 2014). Een extra dimensie hierbij is dat de
behandelaren worden gevraagd naar welke criminaliteit gerelateerde
risicofactoren en beschermende factoren het programma beoogt aan te pakken op
basis van risico taxatie informatie. Per patiënt worden vragen gesteld om de
veranderingen in risicofactoren en beschermende factoren te meten. Het aantal
interviews zal tussen de 16 en 24 zijn.
Achtergrond van het onderzoek
De afgelopen jaren komt het steeds meer voor dat individuen deelnemen aan
seksuele activiteiten op internet (Barrada et al., 2019). Deze activiteiten
lopen uiteen van het opzoeken van informatie en het gebruiken van dating
applicaties voor intieme relaties (Doorwaard et al., 2017) tot online seksueel
misbruik, zoals online intimidatie en online misbruik tegen minderjarigen
(DeHart et al., 2016). Vooral door de toegankelijkheid van het internet, is het
voor individuen gemakkelijker geworden om seksueel misbruik van minderjarigen
te faciliteren (Kloess, Woodhams et al., 2019). Hoewel individuen die online
minderjarigen hebben misbruikt (online CSO) een subgroep zijn van de meer brede
en heterogene groep zedendelinquenten, en de meeste behandelprogramma's alleen
focussen op veroordeelde daders van offline misbruik tegen minderjarigen
(offline CSO; Gallo, 2020), is online misbruik van minderjarigen een groeiend
fenomeen wat steeds meer onder de aandacht komt. Bovendien blijkt volgens
sommige onderzoekers dat er een overgang plaatsvindt van offline naar online
delicten (Tener et al., 2015). Daarom wordt in dit onderzoek gefocust op de
groep die online misbruik tegen minderjarigen pleegt, waarbij gekeken wordt
naar persoonlijkheidsfactoren en het online (risicovol) gedrag dat mogelijk het
risico op delinquent gedrag voor zowel online als offline dadergroepen
vergroot. Het onderzoeken en in kaart brengen van criminaliteit gerelateerde
risicofactoren bij verschillende groepen (zowel klinische groepen als de
algemene bevolking) kan bijdragen tot meer begrip omtrent het gedrag van deze
individuen. Dit kan belangrijke kennis opleveren voor de bestaande literatuur
en kan behandelaren helpen bij het ontwikkelen van specifieke (risico taxatie)
instrumenten en interventiestrategieën voor deze groepen.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat er overeenkomsten en verschillen bestaan
tussen online en offline CSO (bijv. Babchishin et al., 2011; Babchishin et al.,
2015; Elliott et al., 2013; Houtepen et al., 2014; Seto et al., 2012; Webb et
al., 2007), tussen subgroepen van online CSO (bijv. Bergen et al., 2014; Briggs
et al., 2011; Dehart et al., 2016; Kleijn & Bogaerts, 2020; Tener et al.,
2015), en tussen verschillende dadergroepen en individuen uit de algemene
bevolking zonder eerdere veroordelingen (bijv. Bogaerts et al., 2004; Garofalo
et el., 2018; Ha & Beauregard, 2016). Zo blijkt bijvoorbeeld dat online CSO
jonger en beter opgeleid zijn en hoger scoren op algemene intelligentie dan
offline CSO (Babchishin et al., 2011; Houtepen et al., 2014; Neutze et al.,
2011; Seto et al., 2012), en dat online CSO meer empathie hebben voor hun
slachtoffers, dat zij meer seksuele deviantie vertonen en dat ze minder
cognitieve vervormingen hebben dan offline CSO (Babchishin et al., 2011;
Babchishin et al., 2015; Seto et al., 2012). Verder heeft recent onderzoek
aangetoond dat online CSO vergelijkbare strategieën (benaderend/vermijdend
gedrag) vertonen die offline ook voorkomen (Kleijn & Bogaerts, 2020). Zo
vertonen online CSO verbaal risicovol gedrag en zijn ze bereid om zichzelf te
laten zien voor de webcam (Kleijn & Bogaerts, 2020). Daarnaast vonden Garofalo
et al. (2018) in hun onderzoek hogere niveaus van persoonlijkheidsstoornissen
en psychopathie bij individuen die geweldsdelicten hadden gepleegd in
vergelijking met individuen die minderjarigen seksueel hadden misbruikt en in
vergelijking met individuen uit de algemene bevolking. Daarnaast bleek uit dit
onderzoek dat individuen die minderjarigen seksueel hadden misbruikt grotere
beperkingen rapporteerden in zelfbeheersing, identiteitsintegratie,
verantwoordelijkheid en relationele capaciteiten in vergelijking met individuen
uit de algemene bevolking (Garofalo et al., 2018). Of er hierbij ook een
associatie kan worden gevonden in online seksueel misbruik,
persoonlijkheidskenmerken en welzijn, kan door de literatuur vooralsnog niet
worden bevestigd.
Ondanks dat bovenstaande studies belangrijke inzichten geven in de verschillen
tussen zeden- en geweldsgroepen, ontbreken bij deze studies meer
gedetailleerdere vergelijkingen tussen online en offline CSO. Eerdere studies
hebben aangetoond dat persoonlijkheidsstoornissen waaronder psychopathie en
narcisme het risico op het plegen van gewelddadige en zedendelicten vergroten
(Bogaerts et al., 2004; Garofalo & Bogaerts, 2019; Garofalo et al., 2018).
Daarom zal in het eerste gedeelte van het onderzoek onderzocht worden of online
en offline CSO verschillen van elkaar op gebied van psychopathische trekken,
narcisme en andere persoonlijkheid disfuncties. Beide groepen zullen vergeleken
worden met een groep gewelddadige delinquenten en een groep individuen uit de
algemene bevolking zonder eerdere veroordelingen.
Het tweede gedeelte van het onderzoek zal zich richten op de meer specifieke
groep mensen die minderjarigen hebben benaderd voor seksuele activiteiten op
internet (PMSA). Eerdere studies tonen aan dat deze groep gebruik maakt van
verschillende strategieën, die betrekking hebben op het voorbereidingsproces
waarbij een dader het vertrouwen probeert te winnen van een (kwetsbare)
minderjarige, met de bedoeling om minderjarigen seksueel te misbruiken (Black
et al., 2015; De Santisteban et al., 2018; Kleijn & Bogaerts, 2020; Kloess,
Hamilton-Giachritsis et al., 2019; Kloess et al., 2017; Winters et al., 2017).
Er is echter nauwelijks kennis over de sociodemografische kenmerken,
persoonlijkheidskenmerken en disfuncties, online strategieën, motivaties
(cognitief, emotioneel en gedragsmatig) en het welzijn van deze PMSA. Daarom
focust het tweede gedeelte van deze studie zich op het verder onderzoeken van
deze groep. Dit gedeelte zal exploratief zijn met betrekking tot de
persoonlijkheidskenmerken en disfuncties, grooming-motivaties en welzijn. De
veroordeelde zedendelinquenten die in de FPC*s verblijven en behandeling
krijgen (de PMSA in behandeling) en individuen uit de algemene bevolking die
geen behandeling hebben en sociale instanties benaderen, zoals Stop it Now!
Vlaanderen (de PMSA niet in behandeling), worden in het onderzoek meegenomen en
worden één keer geïnterviewd. Om te onderzoeken of PMSA een onderscheidende
groep zedendelinquenten is, zal deze groep worden vergeleken met online CSO die
uitsluitend kinderpornografisch materiaal hebben gedownload (CPO), offline CSO
die minderjarigen hebben misbruikt in persoon (CM), en een groep van individuen
uit de algemene bevolking zonder eerdere veroordelingen.
Het derde gedeelte van het onderzoek focust zich op het evalueren van de
effectiviteit van een interventie programma voor zedendelinquenten. Ondanks dat
behandelaren, psychologen en psychiaters die in de FPCs werken vaak te maken
krijgen met individuen die online en offline misbruik tegen minderjarigen
plegen, is er nog weinig kennis over effectieve interventies voor deze
specifieke dadergroepen. Daarom is het belangrijk om meer inzicht te krijgen in
welke interventies effectief zijn en in wat noodzakelijk is om toekomstige
interventie programma*s te ontwikkelen. Om dit zo volledig mogelijk te
onderzoeken, is het belangrijk om zowel vanuit het perspectief van de patiënten
als van de behandelaren te onderzoeken in hoeverre interventies zorgen voor een
afname van risicofactoren en een toename van de beschermende factoren. Daarom
zullen forensische patiënten uit de FPC*s die een reeds bestaan interventie
programma voor zedendelinquenten volgen en hun behandelaren worden geïnterviewd
over de effectiviteit van dit programma.
Doel van het onderzoek
Dit onderzoek heeft drie hoofddoelen. Het eerste doel is om online en offline
CSO te vergelijken op basis van hun psychopathische trekken, narcisme en andere
persoonlijkheidsstoornissen. Het tweede doel is om de specifieke online CSO
groep, de PMSA, verder te onderzoeken. Aangezien er nauwelijks onderzoek is
gedaan naar de sociodemografische kenmerken, persoonlijkheidskenmerken en
disfuncties, de online strategieën, motieven (cognitief, emotioneel en
gedragsmatig) en het welzijn van deze PMSA, zal dit deel van de studie een
exploratief karakter hebben. Het derde doel is om te onderzoeken of het
interventie programma dat ontwikkeld is voor zedendelinquenten effectief is in
het verminderen van criminaliteit gerelateerde risicofactoren en het verbeteren
van beschermende factoren.
Onderzoeksopzet
Studie 1. Deze studie heeft een cross-sectioneel ontwerp waarbij participanten
wordt gevraagd om zelfrapportage vragenlijsten in te vullen op één meetmoment.
Er wordt een bestaande dataset gebruikt met sociaal-demografische gegevens,
informatie over psychopathische en narcistische eigenschappen en andere
persoonlijkheid disfuncties bij drie dadergroepen: online CSO, offline CSO en
geweldsdelinquenten. Deze dataset zal worden aangevuld met een groep individuen
uit de algemene bevolking om zo een vergelijking te kunnen maken tussen de vier
groepen. De participanten vullen dezelfde drie zelfrapportage vragenlijsten
invullen als de bovengenoemde dadergroepen: (1) De Levenson Self Report
Psychopathy scale (LSRP; Levenson et al., 1995; Nederlandse vertaling: Uzieblo
et al., 2006); (2) The Dutch Scale of Narcissism (NNS; Ettema & Zondag, 2002);
(3) The Severity Index of Personality Problems short form (SIPP-SF; Verheul,
2006). Daarnaast vullen ze, met het oog op de replicatie van Studie 2, nog vijf
andere zelfrapportagevragenlijsten in: (4) The Well-Being Questionnaire
(W-BQ12; Pouwer et al., 2000); (5) The Self Concept and Identity Measure (SCIM;
Kaufman et al., 2015); (6) Seksuele activiteiten op internet; (7) The Internet
Sex Screening Test (ISST; Delmonico & Miller, 2003); (8) The Cognitive and
Emotional Congruence with Children (C-ECWC; Paquette & McPhail, 2020). Het
totale aantal items van de vragenlijsten is 197 en het duurt ongeveer 30-40
minuten om de vragenlijsten in te vullen.
Studie 2. Deel 1 heeft een cross-sectioneel ontwerp waarbij de participanten
wordt gevraagd om 10 zelfrapportage vragenlijsten in te vullen op één
meetmoment: (1) The Personality Inventory for DSM-5 short form (PID-5 SF;
Maples et al., 2015; Dutch translation: Van der Heijden et al., 2014); (2) The
UCLA Loneliness scale (UCLA-3; Russell, 1996); (3) The Well-Being Questionnaire
(W-BQ-12; Pouwer et al., 2000); (4) The Self Concept and Identity Measure
(SCIM; Kaufman et al., 2015); (5) The short version of the Difficulties in
Emotion Regulation Scale (DERS-16; Bjureberg et al., 2016); (6) The Utrechtse
Coping Lijst; only used the subscales Active tackling, Passive reacting, and
Avoiding (UCL; Schreurs et al., 1988); (7) The Coping Using Sex Inventory
(CUSI; Cortoni & Marshall, 2001); (8) Seksuele activiteiten op internet; (9)
The Internet Sex Screening Test (ISST; Delmonico & Miller, 2003); (10) The
Cognitive and Emotional Congruence with Children (C-ECWC; Paquette & McPhail,
2020). Het totale aantal items van de vragenlijsten is 262 en het duurt
ongeveer 50-60 minuten om de vragenlijsten in te vullen.
Deel 2 heeft een cross-sectioneel ontwerp waarbij de twee PMSA groepen worden
gevraagd om deel te nemen aan een interview om dieper in te gaan op de
kwantitatieve informatie van deel 1 om verder onderzoek te doen naar de
strategieën en motieven om het internet te gebruiken om minderjarigen te
benaderen voor seksuele activiteiten. De interviews zijn semigestructureerd
waarbij een topic lijst met algemene topics zal worden gebruikt gebaseerd op de
literatuur en op de bevindingen van deel 1. De interviews zullen ongeveer 50
minuten duren.
Deel 3 is longitudinaal waarbij forensische patiënten en hun behandelaren
worden geïnterviewd over de effectiviteit van het interventieprogramma
ontwikkeld voor deze patiënten. De interviews zijn gebaseerd op the Instrument
for Forensic Treatment Evaluation (IFTE; Schuringa et al., 2014) en worden vier
keer in 12 maanden afgenomen.
Inschatting van belasting en risico
Studie 1. Participanten krijgen geen beloning voor hun deelname aan deze
studie.
Studie 2 (deel 1 en 2). De forensische patiënten krijgen een beloning van ¤5
euro nadat ze de vragenlijsten hebben ingevuld en nog eens ¤10 euro nadat ze
deel hebben genomen aan een interview. De PMSA niet in behandeling en de
individuen uit de algemene bevolking krijgen geen beloning.
Studie 2 (deel 3). De forensische patiënten die deelnemen aan de longitudinale
interviews omtrent de evaluatie van de interventie, krijgen een beloning van
¤10 euro na ieder afgenomen interview (¤40 euro voor vier interviews).
Er zijn geen risico*s verbonden aan de twee studies. Mogelijke nadelen van de
studies zijn de tijd om de zelfrapportage vragenlijsten (30 tot 60 minuten) en
de interviews af te nemen (ongeveer 50 minuten voor het interview als vervolg
op de vragenlijsten en vier keer 50 minuten voor de longitudinale interviews),
en de persoonlijke vragen die worden gesteld in de vragenlijsten en tijdens de
interviews. Om de participanten te beschermen tegen deze mogelijke nadelen,
zullen ze worden geïnformeerd dat ze de vragenlijsten op hun eigen tempo kunnen
invullen en indien noodzakelijk, met voldoende pauzes. Daarnaast zal de inhoud
van de vragenlijsten en de interviews op voorhand met de participanten worden
besproken, zodat de participanten weten wat ze kunnen verwachten. Aangezien
sommige vragen persoonlijk zijn, is het belangrijk om te benadrukken dat de
participanten geen vragen hoeven te beantwoorden die ze niet willen
beantwoorden en dat ze kunnen stoppen met de studie op ieder moment zonder
enige consequentie. Daarnaast is het belangrijk dat de participanten weten dat
er vertrouwelijk zal worden omgegaan met de data. Ze zullen hierover worden
geïnformeerd. Participanten kunnen altijd contact opnemen met de
hoofdonderzoeker als ze vragen hebben omtrent de studie en kunnen indien nodig
contact opnemen met onze vertrouwenspersonen (hoofd behandelaren van Fivoor en
onderzoekers bij Fivoor en Tilburg University). Bij de longitudinale interviews
wordt geen belasting verwacht, aangezien de interviews alleen focussen op de
evaluatie van een al lopend interventie programma voor de patiënten. De
onderzoekers zullen zelf geen interventies toepassen. Er zullen geen nadelen
worden verwacht met betrekking tot de duur van de interviews, aangezien de
interviews vier keer worden afgenomen met een tussenperiode van drie maanden.
De forensische patiënten en de PMSA niet in behandeling zijn kwetsbare groepen
en daarom zullen zij extra goed moeten worden beschermd. Voor de participanten
van de forensische populatie geldt dat de procedure en de duur van het
onderzoek en de inhoud van de zelfrapportage vragenlijsten en interviews
allereerst worden besproken met de hoofd behandelaren van de FPC*s. Zij weten
(en zullen beslissen) welke patiënten wel en niet in staat zijn om op grond van
bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld vragenlijsten invullen verspreid over
meerdere dagen) deel te nemen aan het onderzoek. Daarnaast zullen de
participanten geïnformeerd worden dat hun deelname aan dit onderzoek geen
invloed heeft op hun behandelprogramma en dat ze bij het invullen van de
vragenlijsten in de FPC*s door de onderzoekers worden begeleid. De PMSA niet in
behandeling zullen ook worden geïnformeerd over de procedure en de duur van het
onderzoek en de inhoud van de vragenlijsten en interviews. De procedure zal ook
worden besproken met de organisatie Stop it Now! Vlaanderen. De onderzoekers
zijn zich ervan bewust dat de PMSA niet in behandeling mogelijk al
minderjarigen hebben misbruikt of dit in de toekomst van plan zijn om te doen,
hier tijdens de studie iets over zullen zeggen (bijvoorbeeld dat zij op dit
moment minderjarigen aan het misbruiken zijn). Dit is een ethisch dilemma. Als
dit gebeurt tijdens het onderzoek, dan zullen de onderzoekers verplicht zijn om
contact op te nemen met Stop it Now! Vlaanderen en zullen zij actie ondernemen.
Deze procedure zal worden besproken met de participanten en met de organisatie
Stop it Now! Vlaanderen voorafgaand aan de studie. Daarnaast zullen de
participanten worden geïnformeerd dat ze altijd kunnen bellen met het gratis
telefoonnummer van Stop it Now! Vlaanderen als ze zich zorgen maken over
bepaalde kwesties en kunnen ze indien nodig contact opnemen met de
hoofdonderzoeker (Manon Kleijn) of de vertrouwenspersonen (hoofd behandelaren
van Fivoor en onderzoekers bij Fivoor en Tilburg University).
Publiek
Warandelaan 2
Tilburg 5037AB
NL
Wetenschappelijk
Warandelaan 2
Tilburg 5037AB
NL
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
Voldoende kennis en begrip van de Nederlandse taal;
Leeftijd 18 t/m 70 jaar;
Forensisch psychiatrische patiënten verblijven in de FPC*s in Nederland of
België;
Controlegroep heeft geen eerdere veroordelingen.
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
IQ lager dan 70;
Patiënten met een acute psychose;
Onvoldoende kennis en begrip van de Nederlandse taal.
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL77594.028.21 |