De primaire doelstelling van het onderzoek is het bepalen van het percentage patiënten met een verhoogde TG, zonder familiair chylomicronemiesyndroom (FCS) ten gevolge van functieverliesmutaties in lipoproteïnelipase (LPL), en een voorgeschiedenis…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Lipidenmetabolismestoornissen
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Eindpunten
Primaire werkzaamheid: Het primaire eindpunt is voor werkzaamheid: het
percentage patiënten met minstens 1 positief bevonden AP-episode gedurende de
52 weken van de DBTP.
Belangrijkste secundaire werkzaamheid:
• Procentuele wijziging in ApoC3 van baseline tot week 52
• Procentuele wijziging in TG-gehalte in nuchtere toestand van baseline
tot week 52
Andere secundaire werkzaamheid:
• Procentuele wijziging in andere standaard parameters voor het lipidenprofiel
in nuchtere toestand (totale cholesterol [TC],
'non-high-density'-lipoproteïnecholesterol [non-HDL-C]) van baseline tot week 52
• Procentuele wijziging in andere specifieke lipoproteïneparameters in nuchtere
toestand (ApoB48- en ApoB100-gehalte, en NMR-bepaalde partikelomvang en
-aantal) van baseline tot week 52
• Aantal onafhankelijk beoordeelde AP-episodes per patiënt tijdens de 52 weken
van de DBTP
Veiligheidseindpunten:
• Incidentie en ernst van bijwerkingen die uit de behandeling voortkomen
(TEAE's), ernstige bijwerkingen (SAE's), laboratoriumafwijkingen en andere
veiligheidsvariabelen bij patiënten die tijdens het onderzoek met evinacumab
worden behandeld
• Incidentie van uit de behandeling voortgekomen ADA en NAb
Procedures en beoordelingen
De werkzaamheid wordt beoordeeld aan de hand van een meting van beoordeelde
AP-episodes en een meting van de lipiden en de lipoproteïnen.
De veiligheid wordt gecontroleerd middels het melden van bijwerkingen,
lichamelijke onderzoeken, routinematige controle van vitale functies, klinische
laboratoriumonderzoeken (bloedchemie en hematologie) en een standaard
12-afleidingen-ECG.
Er worden serummonsters afgenomen voor het bepalen van de concentraties totaal
evinacumab, totaal ANGPTL3, ADA en NAb.
Er worden serum- en plasmamonsters afgenomen voor de analyse van aanvullende
biomarkers.
Secundaire uitkomstmaten
Andere eindpunten:
• Procentuele wijziging in HDL-C en LDL-C in nuchtere toestand van baseline tot
week 52
• Concentraties totaal evinacumab en totaal ANGPTL3 na verloop van tijd
Achtergrond van het onderzoek
Een ernstig verhoogd triglyceridengehalte (TG) in het serum wordt in verband
gebracht met een verhoogd risico op acute pancreatitis (AP). AP-episodes die
het gevolg zijn van ernstige hypertriglyceridemie (sHTG; TG > 880 mg/dl [10
mmol/l]) vereisen vaak een opname in het ziekenhuis. En hoewel de meeste
episodes kunnen worden behandeld met conservatieve therapie, zoals intraveneuze
vloeistoffen en pijnbeheersing, krijgt ongeveer 20% van de patiënten ernstige
aanvallen die in verband worden gebracht met een langdurige ziekenhuisopname en
aanzienlijke morbiditeit en mortaliteit. Bovendien verhoogt een eerdere episode
van met sHTG in verband gebrachte AP het risico op terugkerende AP aanzienlijk.
Hoewel in de huidige richtlijnen met betrekking tot lipiden een aanpassing van
de levensstijl en medicatie voor het verlagen van het TG-gehalte worden
aanbevolen om AP te voorkomen, vereisen patiënten met sHTG vaak een robuuste (>
50%) TG-afname om het risico op AP te verlagen. Een aanzienlijk percentage
patiënten heeft inderdaad persistente hypertriglyceridemie (HTG), ondanks het
gebruik van meerdere medicijnen om het TG-gehalte te verlagen. De therapieën
voor het verlagen van het TG-gehalte die momenteel beschikbaar zijn (bijv.
statines, fibraten, niacine, omega 3-vetzuren) zorgen doorgaans voor een afname
van 20% tot 50% van het TG-gehalte, wat vaak onvoldoende is om het TG-gehalte
tot de doelwaarde van < 500 mg/dl (5.6 mmol/L) te verlagen.
Patiënten met een TG-gehalte van > 880 mg/dl (>10 mmol/l) hebben doorgaans
chylomicronemie die multifactorieel (polygeen en omgevingsgestuurd) kan zijn
van oorsprong of, in zeldzame gevallen, het gevolg is van de aanwezigheid van
diep penetrerende genmutaties in lipoproteïnelipase (LPL) of van genen die
eiwitten coderen in het LPL-pad (APOA5, APOC2, GPIHBP1 en LMF1), zoals
waargenomen bij familiair chylomicronemiesyndroom (FCS). Lipoproteïnelipase is
een aan het endotheel gebonden enzym dat betrokken is bij de hydrolyse van de
TG-inhoud van 'very-low-density'-lipoproteïnen (VLDL) en chylomicronen.
Mutaties in het LPL-gen leiden tot variabele niveaus van verlies van
functionele LPL-activiteit en een verhoogd TG-gehalte in het plasma, met name
in chylomicronen. Er is echter sprake van een hoge mate van genetisch
polymorfisme en combinatorische effecten van genen, ziekten (zoals diabetes
type 2) en omgeving. Er is een onvervulde medische behoefte aan extra
behandelingsopties voor patiënten met sHTG en een voorgeschiedenis van AP om
hun TG-gehalte verder te verlagen en daarmee ook het risico op terugkerende
AP-episodes, ongeacht hun genetische achtergrond.
Angiopoietin-like 3 (ANGPTL3) werkt als een natuurlijke remmer van LPL en is
naar voren gekomen als een doelwit voor de behandeling van verhoogde gehaltes
van TG en 'low-density'-lipoproteïnecholesterol (LDL-C). ANGPTL3-functieverlies
bij mensen is in verband gebracht met een afname van het TG-gehalte en het
LDL-C-gehalte.
Evinacumab (REGN1500) is een humaan monoklonaal IgG4-antilichaam (mAb)
specifiek voor ANGPTL3. Het is momenteel goedgekeurd als aanvullende
behandeling voor homozygote familiaire hypercholesterolemie (HoFH, EvkeezaTM)
en wordt geëvalueerd voor de behandeling van dyslipidemie, inclusief HTG.
Evinacumab is onderzocht bij ongeveer 580 personen met verhoogde LDL-C en TG en
werd over het algemeen goed verdragen in enkele doses van tot 20 mg/kg
intraveneus (IV) en in meerdere subcutane (SC) doses van maximaal 450 mg die
wekelijks werden toegediend (QW), en 20 mg/kg intraveneus toegediend om de 4
weken (Q4W) gedurende ongeveer 8 weken (d.w.z. 2 doses).
Er is een gerandomiseerd, placebogecontroleerd fase 2-onderzoek
(R1500-HTG-1522) uitgevoerd ter evaluatie van de veiligheid en de TG-verlagende
effecten van evinacumab bij patiënten met verscheidene oorzaken van sHTG en met
een risico op AP, waaronder homozygote/heterozygote genmutaties met verlies van
functie (LoF) in LPL, mutaties in andere genen in het LPL-pad en andere
polygene of omgevingsoorzaken van ernstig verhoogde TG. In de 12 weken durende
dubbelblinde behandelingsperiode (DBTP) werden 52 patiënten opgenomen en
gerandomiseerd naar evinacumab 15 mg/kg of een overeenkomstige placebo die Q4W
IV werden toegediend. Daarna volgde een 12 weken durende enkelblinde
behandelingsperiode (SBTP) waarin alle patiënten (N=47) evinacumab Q4W
ontvingen.
Het primaire eindpunt was vooraf gedefinieerd als de gemiddelde wijziging in TG
binnen de patiënt en het onderzoek heeft de drempelwaarde van een klinisch
belangrijke afname (> 40%) niet bereikt. Dit was van toepassing op de algehele
onderzoekspopulatie en ook op genotypische strata op basis van de aanwezigheid
van LDL-padmutaties met functieverlies. Verscheidene factoren kunnen hebben
bijgedragen tot het gebrek aan werkzaamheid. Er was een grote variabiliteit in
de TG, die werd verergerd door het ontbreken van een stabilisatieperiode voor
het eetpatroon, en de werkzaamheid werd bepaald op basis van één enkele
TG-meting na de behandeling. Daarnaast was er variabiliteit in de blootstelling
aan het onderzoeksmiddel. Patiënten met de laagste doses evinacumab vertoonden
weinig tot geen respons op de behandeling. Bij het onderzoek van de mediane
procentuele veranderingen om het effect van outliers tot een minimum te
beperken, vertoonden de met evinacumab behandelde patiënten in dit verband een
klinisch belangrijke afname (> 40%) van het TG-gehalte in nuchtere toestand bij
elk bezoek na baseline. De hoogste mediane afname, van ongeveer 57%, vond
plaats in week 12 van de DBTP. Het behandelingseffect was nog duidelijker
wanneer patiënten met FCS werden uitgesloten. Patiënten zonder FCS hadden een
mediane reductie in TG van ongeveer 80%. Wanneer patiënten werden opgenomen die
tijdens de SBTP op evinacumab zijn overgeschakeld, bedroeg de mediane
procentuele afname van het TG-gehalte 70% voor niet-FCS-patiënten na 12 weken
blootstelling aan evinacumab.
In de DBTP hadden 5 patiënten (3 in de evinacumabgroep; 2 in de placebogroep)
een AP-episode (alle ernstige bijwerkingen of SAE's); deze waren allemaal
binnen 7 dagen verdwenen. Van de met evinacumab behandelde patiënten had 1
patiënt FCS en deze patiënt vertoonde geen TG-respons op de therapie; 1 patiënt
had een AP-episode binnen 48 uur nadat hij zijn eerste dosis evinacumab had
ontvangen; 1 patiënt had aanhoudend lage dalconcentraties evinacumab. Uit de
behandeling voortgekomen bijwerkingen (TEAE's) die vaker voorkwamen bij de
evinacumabgroep dan bij de placebogroep waren onder meer buikpijn (14.3% versus
12.5%), hoofdpijn (11.4% versus 6.3%) en constipatie (8.6% versus 0). In de
SBTP hadden 12 patiënten (25.5%) ernstige bijwerkingen of acute pancreatitis;
geen enkele werd in verband gebracht met het onderzoeksmiddel. Het merendeel
van de episodes vond plaats tijdens de periode waarin het onderzoeksmiddel niet
werd toegediend (> 4 weken na de laatste dosis evinacumab) en de AP-episodes
werden niet onafhankelijk beoordeeld. Sommige patiënten kregen de diagnose AP
ondanks de afwezigheid van pathologische bevindingen op beelden van de pancreas
en/of van een verhoogd lipase-/amylasegehalte.
Het huidige onderzoek is een gerandomiseerd, placebogecontroleerd fase
2b-onderzoek dat is opgezet om aan te tonen dat evinacumab terugkerende
episodes van met HTG in verband gebrachte AP kan voorkomen bij patiënten met
sHTG, maar zonder FCS vanwege mutaties in LPL. De secundaire doelstelling is de
evaluatie van de effecten van evinacumab op de veiligheid en op wijzigingen in
biomarkers van TG-rijk lipoproteïnemetabolisme, waaronder TG, ApoC3, ApoB48 en
ApoB100 in serum, in deze patiëntenpopulatie.
Aanvullende achtergrondinformatie over het onderzoeksmiddel en het
ontwikkelingsprogramma is te vinden in de brochure voor onderzoekers.
Doel van het onderzoek
De primaire doelstelling van het onderzoek is het bepalen van het percentage
patiënten met een verhoogde TG, zonder familiair chylomicronemiesyndroom (FCS)
ten gevolge van functieverliesmutaties in lipoproteïnelipase (LPL), en een
voorgeschiedenis van met hypertriglyceridemie (HTG) in verband gebrachte acute
pancreatitis (AP*), die een terugkerende AP-episode hebben na de behandeling
met evinacumab versus placebo.
De secundaire doelstellingen van het onderzoek zijn:
• Bepaling van de wijziging in het standaard lipidenprofiel na therapie met
evinacumab versus placebo
• Bepaling van de wijzigingen in specifieke lipoproteïneparameters (ApoC3,
ApoB48, ApoB100 en NMR-lipidenprofiel [nucleaire magnetische resonantie]) na
therapie met evinacumab versus placebo
• Meting van het aantal AP-episodes per patiënt
• Beoordeling van de veiligheid en verdraagbaarheid van evinacumab
• Beoordeling van de mogelijke immunogeniteit van evinacumab
• Beoordeling van de concentraties totaal evinacumab en totaal
angiopoietin-like 3 (ANGPTL3)
*Inclusief volwassen patiënten met 1) verhoogde baseline nuchtere TG's >880
mg/dL en geschiedenis van 1 HTG-geassocieerde AP binnen 24 maanden na screening
of 2) verhoogde baseline nuchtere TG-waarden >500 mg/dL bij patiënten met
voorgeschiedenis van 2 of meer HTG-geassocieerde AP binnen 24 maanden of 3)
verhoogd baseline nuchtere TG-waarden >500 mg/dL met een eerder gedocumenteerd
nuchtere
TG-waarden >1000 mg/dL en een voorgeschiedenis van 1 of meer HTG-geassocieerde
AP binnen 24 maanden. Alle deelnemers hebben geen FCS vanwege LPL-verlies van
functie mutaties.
Onderzoeksopzet
Dit is een multicentrisch, internationaal, gerandomiseerd, placebogecontroleerd
fase 2b-onderzoek dat is opgezet om aan te tonen dat evinacumab terugkerende AP
kan voorkomen bij patiënten met ernstige hypertriglyceridemie (sHTG) en een
recente voorgeschiedenis van met HTG in verband gebrachte AP. Er worden
ongeveer 120 volwassen patiënten in een verhouding van 1:1 gerandomiseerd naar
de behandeling met evinacumab of met de overeenkomstige placebo.
Het onderzoek bestaat uit 3 perioden: een screeningsperiode, een dubbelblinde
behandelingsperiode (DBTP) en een follow-upperiode voor de veiligheid. Tijdens
de screeningsperiode, die maximaal 28 dagen duurt, wordt vastgesteld of de
deelnemer in aanmerking komt voor deelname en worden de volgende beoordelingen
uitgevoerd: een evaluatie van eerdere episodes van met HTG in verband gebrachte
AP, genotypering om patiënten met familiair chylomicronemiesyndroom (FCS) ten
gevolge van functieverliesmutaties in lipoproteïnelipase uit te sluiten, en 2
metingen van het TG-gehalte in nuchtere toestand met minstens 2 dagen tussen de
metingen. De patiënten moeten bij baseline een TG-gehalte van > 880 mg/dl
hebben bij beide metingen en een voorgeschiedenis van met HTG in verband
gebrachte AP binnen 15 maanden voor de screening om in het onderzoek te worden
opgenomen.
Patiënten die aan alle geschiktheidscriteria voldoen, worden gerandomiseerd en
ontvangen hun eerste dosis van het aan hen toegewezen onderzoeksmiddel op dag
1. De daaropvolgende doses worden ongeveer om de 4 weken (Q4W) toegediend
tijdens de 52 weken durende DBTP. Deze periode wordt gevolgd door een
follow-upperiode van 48 weken waarin geen onderzoeksmiddel wordt toegediend.
De werkzaamheid wordt beoordeeld door het aantal patiënten met ten minste 1
onafhankelijk beoordeelde positieve AP-episode te meten gedurende 52 weken
behandeling met evinacumab versus placebo. Voor dit onderzoek worden deze
episodes beoordeeld door een onafhankelijke commissie, overeenkomstig de
klinische normen voor het diagnosticeren van AP. De werkzaamheid wordt ook
beoordeeld door een klinische laboratoriumevaluatie van het lipidengehalte op
vooraf bepaalde momenten tijdens het onderzoek.
De veiligheid wordt gedurende het onderzoek beoordeeld door de frequentie en
ernst van bijwerkingen te vergelijken tussen de groep die evinacumab ontvangt
en de groep die een placebo ontvangt. Daarnaast worden ook afwijkende
laboratoriumresultaten, de resultaten van elektrocardiogrammen (Ecg's),
antigeneesmiddelantilichamen (ADA's) en neutraliserende antilichamen (NAb)
beoordeeld.
Onderzoeksproduct en/of interventie
Study Drug: Evinacumab Dose/Route/Schedule: 20 mg/kg administered intravenously (IV) over a 1-hour infusion Q4W, ±4 days Placebo: Matching placebo Route/Schedule: Intravenous infusion Q4W (±4 days)
Inschatting van belasting en risico
Zie sectie 3.3 van het protocol voor de beoordeling van voordelen/risico's.
Publiek
Old Saw Mill River Road 777
Tarrytown, NY 10591
US
Wetenschappelijk
Old Saw Mill River Road 777
Tarrytown, NY 10591
US
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
Een patiënt moet voldoen aan de volgende criteria om in aanmerking te komen
voor inclusie in het onderzoek:
1. Volwassene van 18 tot 80 jaar oud zonder FCS ten gevolge van
functieverliesmutatie
2. Gedocumenteerde voorgeschiedenis van 1 met HTG in verband gebrachte AP
episode binnen 24 maanden voorafgaand aan de screening (kan door de
onderzoeksarts worden vastgesteld; hoeft niet door de onafhankelijke
beoordelingscommissie te worden bevestigd).
3. Een TG-gehalte in het serum van > 880 mg/dL (10 mmol/l) in nuchtere toestand
op 2 tijdstippen tijdens de screeningsperiode die minstens 2 dagen uit elkaar
liggen. De triglyceridenmeting kan één keer worden herhaald voor waarden > 500
mg/dl (5.6 mmol/l), maar < 880 mg/dL (10 mmol/l)
OF
Nuchtere serum-TG-waarde >500 mg/dL (5,6 mmol/L) bepaald tijdens de
screeningsperiode bij patiënten met een voorgeschiedenis van 2 of meer
HTG-geassocieerde AP-episodes binnen 24 maanden na screening
OF
Nuchtere serum-TG-waarde >500 mg/dL (5,6 mmol/L) bepaald tijdens de
screeningsperiode en een gedocumenteerde nuchtere serum-TG-waarde >1000 mg/dL
(11,3 mmol/L) en een voorgeschiedenis van 1 of meer HTG-geassocieerde AP
aflevering(en) binnen 24 maanden na screening.
4. Stabiele dosis lipidenverlagende therapie (>= 8 weken) en bereidheid om een
stabiel regime aan te houden gedurende het onderzoek
5. Body Mass Index tussen >= 18.0 en <= 45.0 kg/m2
6. Naleving van een stabiel eetpatroon en sportregime bij de screening en
bereidheid om dit eetpatroon te blijven aanhouden tot aan het einde van het
onderzoek
7. Bereid en in staat bezoeken aan het ziekenhuis af te leggen en
onderzoeksprocedures te ondergaan
8. Geïnformeerde toestemming verlenen; ondertekening door de
onderzoeksdeelnemer of zijn of haar wettelijk aanvaardbare vertegenwoordiger
9. In staat om vragenlijsten in het kader van het onderzoek te begrijpen en in
te vullen
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Een patiënt die voldoet aan een of meer van de volgende criteria, wordt
uitgesloten van het onderzoek:
1. Ziekenhuisopname voor AP binnen 4 weken voorafgaand aan de screening
2. Bekende genetische FCS gedefinieerd als homozygote of samengestelde
heterozygote LoF-mutaties in LPL, zoals gedocumenteerd op basis van een eerder
genotyperesultaat of bepaald op basis van FCS-genotypering bij de screening
(zie rubriek 9.2.7).
3. Symptomatische galsteenziekte binnen 6 maanden voorafgaand aan de screening.
Incidentele en/of asymptomatische galstenen zijn toegestaan. Patiënten met
symptomatische galsteenziekte in de voorgaande 6 maanden die > 3 maanden
voorafgaand aan de screening een cholecystectomie hebben ondergaan, zijn
toegelaten.
4. Gebruik van medicatie of nutraceutica waarvan bekend is dat deze
serumlipiden kunnen wijzigen en die niet gedurende ten minste 8 weken deel
hebben uitgemaakt van een stabiel therapeutisch regime, en er geen plannen zijn
om dit regime tijdens het onderzoek te wijzigen
5. Aanwezigheid van een klinisch significante endocriene ziekte die niet onder
controle is en waarvan bekend is dat deze de serumlipiden beïnvloedt,
waaronder, maar niet beperkt tot:
a. Een recente diagnose (binnen 3 maanden) van diabetes op basis van medische
voorgeschiedenis, waaronder een geglycosyleerd-hemoglobinegehalte (HbA1c) bij
de screening van > 6.5% zonder eerdere voorgeschiedenis van diabetes
b. Diabetes met HbA1c > 10.0%
c. Schildklierziekte met schildklierstimulerend hormoon (TSH) < de ondergrens
van de normaalwaarde (LLN) of > 1.5x de bovengrens van de normaalwaarde (ULN)
d. Schildkliervervangingstherapie die niet gedurende minstens 12 weken stabiel
is.
Opmerking: Voor laboratoriumwaarden is 1 herhalingsmeting toegestaan. Andere
laboratoriumwaarden die aan de inclusie-/exclusiecriteria voldoen, hoeven niet
te worden herhaald.
6. Gebruik van oestrogeen- of testosterontherapie, tenzij het regime gedurende
de voorgaande 6 weken stabiel is geweest en er geen plannen zijn om het regime
in de loop van het onderzoek te wijzigen
7. Klinisch significante afwijkingen die tijdens de screening zijn vastgesteld
en die, naar het oordeel van de onderzoeker of een subonderzoeker, een veilige
voltooiing van het onderzoek of een beperkte beoordeling van de eindpunten in
de weg zouden staan; bijv. belangrijke systemische ziekten, patiënten met een
korte levensverwachting of patiënten die door de onderzoeker of een
subonderzoeker om welke reden dan ook ongeschikt worden geacht voor dit
onderzoek, met inbegrip van, maar niet beperkt tot:
a. Wordt niet in staat geacht aan specifieke protocolvereisten, zoals geplande
bezoeken, te voldoen
b. Wordt niet in staat geacht injecties te verdragen, volgens de patiënt of de
onderzoeker
c. Maakt deel uit van een kwetsbare bevolkingsgroep, zoals mensen die in een
instelling verblijven
d. Aanwezigheid van andere omstandigheden (bijv. geografisch of sociaal),
feitelijk of verwacht, die volgens de onderzoeker de deelname van de patiënt
aan het onderzoek voor de duur van het onderzoek zouden kunnen beperken of
begrenzen
8. Laboratoriumbevindingen (omdat verwacht wordt dat patiënten met deze
bevindingen, die ongeacht de behandelingstoewijzing een grotere kans hebben op
bijwerkingen in de lever, spieren of nieren zeldzaam zullen zijn, zijn zij
mogelijk niet gelijkmatig verdeeld over de behandelingsgroepen en kunnen zij
dus de veiligheidsanalyse verstoren):
a. Geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR) < 30 ml/min/1.73 m2 volgens
de onderzoeksvergelijking MDRD (Modification of Diet in Renal Disease) met 4
variabelen
b. Alanine-aminotransferase (ALAT) of aspartaataminotransferase (ASAT) > 3x ULN
bij de
screening
c. Creatinefosfokinase (CPK) > 3x ULN bij de screening
Opmerking: Voor alle laboratoriumwaarden is 1 herhalingsmeting toegestaan.
9. Systolische bloeddruk > 160 mmHg of diastolische bloeddruk > 100 mmHg bij
het screeningsbezoek of bij de randomisatie (1 herhaling is toegestaan). De
ongelijke verdeling van deze patiënten over de behandelingsgroepen zou de
veiligheidsanalyse kunnen verstoren.
10. Voorgeschiedenis van hartfalen (Klasse III-IV van de New York Heart
Association [NYHA]) binnen 12 maanden voorafgaand aan de screening. De
ongelijke verdeling van deze patiënten over de behandelingsgroepen zou de
veiligheidsanalyse kunnen verstoren.
11. Een voorgeschiedenis van myocardinfarct (MI), instabiele angina pectoris
waarvoor de patiënt opgenomen is geweest in het ziekenhuis, aorto-coronaire
bypassoperatie (CABG), percutane coronaire interventies (PCI), onbeheerste
hartritmestoornissen, chirurgie of stentplaatsing in de A. carotis, beroerte,
transiënte ischemische aanval (TIA), revascularisatie van de A. carotis, een
endovasculaire procedure of een chirurgische ingreep vanwege perifere
vaatziekte binnen 3 maanden voorafgaand aan de screening. De ongelijke
verdeling van deze patiënten over de behandelingsgroepen zou de
veiligheidsanalyse kunnen verstoren.
12. Belangwekkende comorbiditeit met inbegrip van, maar niet beperkt tot, een
cardiale, renale, neurologische, endocriene, hepatische, metabole of
lymfatische aandoening die zou kunnen leiden tot negatieve beïnvloeding van de
deelname van de patiënt aan het onderzoek
13. Een voorgeschiedenis van kanker in de voorgaande 5 jaar, behalve voldoende
behandeld(e) basaalcelcarcinoom, plaveiselcelcarcinoom of baarmoederhalskanker
in situ
Raadpleeg het protocol voor verdere inclusiecriteria
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
EudraCT | EUCTR2021-000437-13-NL |
ClinicalTrials.gov | NCT04863014 |
CCMO | NL78035.100.21 |