Fase 2 (MF-expansie, Prior JAKi groep 1 en toevoeging aan JAKi groep 2) Primaire doelstellingen:- Evaluatie van het responspercentage van de milt door middel van beeldvorming na 24 weken behandeling in cohorten 1B en 2B (bijv. in de niet-TD-cohorten…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Hematologische aandoeningen NEG
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Fase 2 (MF-expansie, Prior JAKi groep 1 en toevoeging aan JAKi groep 2)
Primaire eindpunten:
- Het responspercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van patiënten bij
wie door middel van beeldvorming (MRI [magnetische resonantiebeeldvorming] of
CT [computertomografie]) na 24 weken behandeling (cyclus 9, dag 1) een afname
van >= 35% van de miltgrootte van basislijn is vastgesteld
- Het conversiepercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van patiënten
bij wie conversie van TD naar TI heeft plaatsgevonden, waarbij TD wordt
gedefinieerd als patiënten die maandelijks gedurende de 12 weken voorafgaand
aan deelname gemiddeld >= 2 RBC-transfusies hebben ontvangen en waarbij TI wordt
gedefinieerd als de afwezigheid van RBC-transfusies over een opeenvolgende
periode van 12 weken
Fase 2 (MF-expansie, JAKi Naïve groep 3) Primair eindpunt:
- Het responspercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van patiënten bij
wie door middel van beeldvorming (MRI of CT) na 24 weken behandeling (cyclus 9,
dag 1) een afname van >= 35% van de miltgrootte van basislijn is vastgesteld
Fase 2 (ET-extensie groep 4)
Het percentage patiënten dat voldoet aan de criteria voor een CHR, zoals
beoordeeld aan de hand van aangepaste ELN-criteria
• Normalisatie van het aantal bloedplaatjes (<= 400 × 10 ^ 9 / l)
• WBC-aantal binnen normaal bereik (<= 10 × 10 ^ 9 / L)
• Laboratoriumresultaten bevestigd na 1 cyclus (na 3 weken)
• Normale miltgrootte (door palpatie of beeldvorming)
Secundaire uitkomstmaten
Fase 2 (MF-expansie, Prior JAKi groep 1 en toevoeging aan JAKi groep 2)
Secundaire eindpunten:
- PRO's worden beoordeeld door middel van het beoordelingsformulier voor de
symptomen van myelofibrose versie 4.0 (MFSAF v4.0) en de algemene indruk van
veranderingen van de patiënt (PGIC). Veranderingen van de basislijn van de TSS
van het MFSAF v4.0 en de PGIC worden beschreven. Daarnaast wordt de verhouding
van patiënten bij wie een afname van >= 50% van de TSS na 12 weken (cyclus 5,
dag 1) en 24 weken behandeling (cyclus 9, dag 1) wordt vastgesteld,
gerapporteerd.
- Tijd tot conversie wordt gedefinieerd als de tijd van de eerste dosis
CPI-0610 tot de eerste dag TI.
- De duur van TI wordt gedefinieerd als de tijd tussen de datum waarop de
patiënt TI werd en de datum waarop de patiënt niet langer TI is.
- Het vroege anemische responspercentage wordt gedefinieerd als de verhouding
van patiënten bij wie een toename van >= 1 g/dl hemoglobine (Hgb) van basislijn
is vastgesteld over een opeenvolgende periode van 8 weken zonder
RBC-transfusies
- Het anemische responspercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van
patiënten die als TI deelnemen en bij wie een toename van >= 1,5 g/dl Hgb van
basislijn is vastgesteld over een opeenvolgende periode van 12 weken zonder
RBC-transfusies
- Het algehele responspercentage van de milt is de verhouding van patiënten bij
wie door middel van beeldvorming (MRI of CT) een afname van >= 35% van de
miltgrootte van basislijn is vastgesteld. De afname wordt ook geëvalueerd door
middel van beeldvorming (MRI of CT) na 12 weken (cyclus 5, dag 1) en 24 weken
na behandeling (cyclus 9, dag 1).
- De duur van de respons van de milt wordt gedefinieerd als de tijd vanaf het
moment waarop voor het eerst aan de responscriteria voor de milt zijn voldaan
(afname van >= 35% van de miltgrootte van basislijn) tot het moment waarop de
milt >= 25% in volume is gegroeid, vastgesteld door middel van beeldvorming en
vergelijking met de basislijn
- Het percentage van responscategorieën (zoals volledige respons/remissie (CR),
gedeeltelijke respons/remissie (PR), klinische verbetering (CI), stabiele
ziekte (SD), progressieve ziekte (PD) en terugslag) na 24 weken behandeling en
vervolgens elke 6 maanden aan de hand van de herziene responscriteria van
IWG-MRT uit 2013
- Tijd tot afname van >= 50% van de TSS wordt gedefinieerd als de tijd vanaf de
eerste dosis CPI-0610 tot de eerste dag van >= 50% afname van de TSS van het
MFSAF
- Dit samengestelde responspercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van
patiënten bij wie door middel van beeldvorming (MRI of CT) na 24 weken
behandeling (cyclus 9, dag 1) een afname van >= 35% van de milt-grootte van
basislijn EN een afname van 50% van de TSS van het MFSAF is vastgesteld
- Het percentage wordt gedefinieerd als het gemiddelde aantal RBC-eenheden per
patiënt per maand. Het percentage wordt gedefinieerd als de verhouding van
patiënten die TD worden.
- AUC(0-t), AUC(0-inf), AUCdoseringsinterval,ss, Tmax, Cmax, Claag-ste,T1/2,
Vd/F, CL/F
AUC(0-t), AUC(0-inf), AUCdoseringsinterval,ss, Tmax, Cmax, Claag-ste,T1/2,
Vd/F, CL/F
Fase 2 (MF-expansie, JAKi Naïve) Secundaire eindpunten:
- PRO's worden beoordeeld door middel van het MSAF v4.0 en de PPGIC.
Veranderingen van de basislijn van de TSS van het MFSAF en de PGIC worden
beschreven. Daarnaast wordt de verhouding van patiënten bij wie een afname van
>= 50% van de TSS na 12 weken (cyclus 5, dag 1) en 24 weken behandeling (cyclus
9, dag 1) wordt vastgesteld, gerapporteerd.
- Het responspercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van patiënten bij
wie door middel van beeldvorming (MRI of CT) na 12 weken behandeling (cyclus 5,
dag 1) een afname van >= 35% van de miltgrootte van basislijn is vastgesteld
- Dit samengestelde responspercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van
patiënten bij wie door middel van beeldvorming (MRI of CT) na 24 weken
behandeling (cyclus 9, dag 1) een afname van >= 35% van de milt-grootte van
basislijn EN een afname van 50% van de TSS van het MFSAF is vastgesteld
- Het conversiepercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van patiënten
bij wie conversie van TD naar TI heeft plaatsgevonden
- Tijd tot conversie wordt gedefinieerd als de tijd vanaf de eerste dosis
CPI-0610 tot de eerste dag TI bij patiënten met TD op basislijn.
- De duur van TI wordt gedefinieerd als de tijd tussen de datum waarop de
patiënt TI werd en de datum waarop de patiënt met TD op basislijn niet langer
TI is
- Het anemische responspercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van
patiënten die als TI deelnemen en bij wie een toename van >= 1,5 g/dl Hgb van
basislijn is vastgesteld over een opeenvolgende periode van 12 weken zonder
RBC-transfusies
- De tijd tot de anemische respons bij patiënten die deelnemen als TI wordt
gedefinieerd als de tijd vanaf de eerste dosis CPI-0610 tot de eerste dag met
toename van >= 1,5 g/dl Hgb van basislijn
- De duur van de anemische respons bij patiënten die deelnemen als TI wordt
gedefinieerd als de tijd van de eerste dag waarop Hgb >= 1,5 g/dl van basislijn
is toegenomen tot de eerste dag waarop Hgb >= 1,5 g/dl van basislijn is
afgenomen.
- Het conversiepercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van patiënten
die gemiddeld >= 2 eenheden RBC-transfusies per maand gedurende een periode van
12 weken nodig hebben.
Het vroege anemische responspercentage wordt gedefinieerd als de verhouding van
patiënten bij wie een toename van >= 1 g/dl Hgb van basislijn is vastgesteld
over een opeenvolgende periode van 8 weken zonder RBC-transfusies
- Het algehele responspercentage van de milt is de verhouding van patiënten bij
wie door middel van beeldvorming (MRI of CT) een afname van >= 35% van de
miltgrootte van basislijn is vastgesteld. De duur van de respons van de milt
wordt gedefinieerd als de tijd vanaf het moment waarop voor het eerst aan de
responscriteria voor de milt zijn voldaan (afname van >= 35% van de miltgrootte
van basislijn) tot het moment waarop de milt >= 25% in volume is gegroeid,
vastgesteld door middel van beeldvorming en vergelijking met de basislijn
- Het percentage van responscategorieën (zoals CR, PR, CI, SD, PD en terugslag)
na 24 weken behandeling en vervolgens elke 6 maanden aan de hand van de
herziene responscriteria van IWG-MRT uit 2013
- Tijd tot afname van >= 50% van de TSS wordt gedefinieerd als de tijd vanaf de
eerste dosis CPI-0610 tot de eerste dag van >= 50% afname van de TSS van het
MFSAF
- Het percentage wordt gedefinieerd als het gemiddelde aantal RBC-eenheden per
patiënt per maand
- AUC(0-t), AUC(0-inf), AUCdoseringsinterval,ss, Tmax, Cmax, Claagste,T1/2,
Vd/F, CL/F
AUC(0-t), AUC(0-inf), AUCdoseringsinterval,ss, Tmax, Cmax, Claagste,T1/2, Vd/F,
CL/F
Fase 2 (ET-extensie groep 4)
- Het percentage patiënten met een afname van >= 50% ten opzichte van de
uitgangswaarde in de MPN-SAF-totaalscore.
PGIC zal ook worden samengevat.
- Het percentage patiënten dat voldoet aan de volgende criteria voor een
gedeeltelijke hematologische respons:
• Bloedplaatjes 400-600 × 10 ^ 9 / l
• WBC binnen normaal bereik (<= 10 × 10 ^ 9 / L)
• Laboratoriumresultaten bevestigd na 1 cyclus (na 3 weken)
- Het percentage patiënten met een volledige of gedeeltelijke hematologische
respons op een willekeurig tijdstip en de duur van de respons
- De tijd vanaf de eerste aanvangsdatum van de respons tot de vroegste
aanvangsdatum van het verlies van de respons, zoals gemeten door:
• Hematologische respons
• Symptoomverbetering
- Het percentage patiënten met hemorragische of TE-events
- De incidentie van AE's en SAE's en veranderingen ten opzichte van baseline in
vitale functies en laboratoriumwaarden
- tmax, Ctrough, AUClast, AUC0-8, ss, Cmax,ss, tmax,ss van CPI-0610
- De mate van transformatie gedefinieerd als het percentage patiënten dat
tijdens het onderzoek naar MF of AML overschakelt
- Beoordeling van tran
Achtergrond van het onderzoek
MF is een klonale myeloproliferatieve aandoening. MF heeft veel dezelfde
kenmerken als andere myeloproliferatieve aandoeningen (essentiële trombocytemie
en polycythemie vera), maar wordt gekenmerkt door sterkere afwijkingen in
megakaryocyten en door een agressiever ziekteverloop met complicaties van
cytopenieën en transformatie tot acute leukemie. De megakaryocyten van
patiënten met MF zijn hyperplastisch en deze hyperplasie veroorzaakt de
trombocytose die vroeg tijdens het natuurlijke beloop van de aandoening
zichtbaar kan zijn. De hyperplastische megakaryocyten zijn ook functioneel
abnormaal. Ze geven afwijkende hoeveelheden TGF-beta af in het beenmerg en
TGF-beta stimuleert de proliferatie van fibroblasten in het beenmerg. De
afzetting van collageen in het beenmerg door fibroblasten leidt tot fibrose dat
een kenmerk is van deze ziekte en dat normale hematopoëse verstoort. De
hyperplastische megakaryocyten geven ook een gevarieerde reeks cytokinen af die
veel van de constitutionele symptomen van de ziekte veroorzaken. Veel cytokinen
signaleren via het JAK-STAT-pad, wat verklaart waarom JAK-remmers actief zijn
bij deze ziekte. Bovendien heeft ongeveer 50% van de patiënten met MF
activerende mutaties in JAK2. Ongeacht de status van de JAK2-mutatie van
patiënten denkt men dat patiënten met MF een ontregelde JAK-STAT-signalering
hebben en daarom reageren op JAKi-therapie, ongeacht hun mutatiestatus. Het
JAK/STAT-pad speelt een rol bij de inflammatoire staat van MF en andere
myeloproliferatieve aandoeningen, of er nu wel of niet mutaties aanwezig zijn.
De verhoogde pro-inflammatoire cytokinen die aanwezig zijn bij MF zijn meer
recentelijk gekoppeld aan het NF-*B-pad. De ontsteking die daardoor bij MF
ontstaat, heeft later diverse gevolgen, waaronder beenmergfibrose,
constitutionele symptomen en extramedullaire hemopoëse (EMH). Fibrose en EMH
zijn enkele van de kernfactoren die leiden tot anemie, een van de typerende
kenmerken van MF. Ten tijde van de diagnose heeft zelfs ongeveer 40% van de
patiënten anemie (gedefinieerd als een hemoglobine [Hgb] < 10 g/dl) en heeft
circa 25% van de patiënten een transfusie met rode bloedcellen (RBC) nodig.
Naarmate de myelofibrose verergert, krijgen uiteindelijk vrijwel alle patiënten
anemie.
Hoewel JAK-remming nuttig is bij de behandeling van patiënten met MF, is de
effectiviteit beperkt. De enige JAKi die momenteel is goedgekeurd voor gebruik
bij patiënten met MF is ruxolitinib. In fase 3-onderzoeken werd bij 46% van de
patiënten die werden behandeld met ruxolitinib een verbetering in de
symptoomscores van meer dan 50% gezien, terwijl dit 5% was bij patiënten die
behandeld werden met een placebo. Bovendien nam de grootte van de milt af met
35% of meer bij 29% tot 42% van de patiënten vergeleken met 1-5% van de
patiënten die waren behandeld met placebo of de beste beschikbare therapie.
Hoewel ruxolitinib effectief was bij het verlichten van constitutionele
symptomen en bij de miltgrootte, was er weinig bewijs dat erop wees dat het
middel, met onregelmatige histomorfologische veranderingen in het merg of
minder belasting van de gemuteerde JAK2-allelen, de onderliggende aandoening
verbeterde. Anemie en trombocytopenie treden jammer genoeg vaak op met
ruxolitinib en bereiken een niveau van Common Terminology Criteria for Adverse
Events (CTCAE) graad 3 of 4 bij respectievelijk 45% en 13% van de patiënten.
Anemie is in het algemeen een punt van zorg voor elke patiënt. De
instandhouding van voldoende zuurstof bij aanwezigheid van anemie vereist ter
compensatie een verhoogd hartminuutvolume, wat druk legt op het
cardiovasculaire systeem. Vooral bij MF wordt anemie in verband gebracht met
een slechtere prognose en een verminderde kwaliteit van leven. Chronische
transfusies kunnen een reeks complicaties veroorzaken, maar nog zorgelijker bij
MF is dat TD in deze situatie een indicator is voor het eindstadium van de
ziekte en een onafhankelijke voorspellende factor voor overleving. De noodzaak
van betere behandelingen voor MF blijft dus bestaan, vooral bij patiënten met
anemie.
Anemie die gepaard gaat met ruxolitinib betreft een bijwerking die verband
houdt met het werkingsmechanisme van ruxolitinib. Het hormoon dat
verantwoordelijk is voor endogene RBC-aanmaak is erytropoëtine dat, wanneer
gebonden aan zijn receptor, JAK2 activeert. Dit leidt uiteindelijk tot de
aanmaak van RBC*s. Een behandeling met ruxolitinib kan derhalve leiden tot
verergering van anemie door remming van JAK2. Er bestaat een kenmerkend patroon
van anemie ten gevolge van therapie met ruxolitinib, zoals wordt benadrukt in
de gegevens uit het fase 3-onderzoek naar ruxolitinib versus placebo bij
JAKi-naïve patiënten met MF (COMFORT-1). In dit onderzoek nam de gemiddelde Hgb
van de met ruxolitinib behandelde patiënten ten opzichte van baseline af na
verloop van tijd, om na 2-3 behandelmaanden een nadir te bereiken voordat na 6
maanden behandelen herstel naar een nieuwe steady-state intrad. Hoewel het
nieuwe steady-stateniveau stabiel was, lag het lager dan het niveau bij
baseline (het aandeel patiënten op ruxolitinib dat minimaal 1 transfusie nodig
had, volgde een vergelijkbaar patroon). Het gemiddelde Hgb-niveau in de
placebogroep bleef in het hele onderzoek stabiel. In een afzonderlijk fase 3-,
gerandomiseerd onderzoek naar ruxolitinib versus een experimentele JAKi bij
JAKi-naïve patiënten (SIMPLIFY-1) was het gemiddelde percentage veranderingen
in Hgb tijdens de eerste 6 behandelmaanden -6,5% in de groep met ruxolitinib.
Het percentage van ruxolitinib gerandomiseerde patiënten die in dit onderzoek
RBC-transfusieafhankelijk (TD) waren, steeg in de eerste 6 maanden van de
behandeling (van 24,7% naar 40,1%), waarbij TD was gedefinieerd als >= 4
RBC-transfusies of Hgb < 8 g/dl in de voorgaande 8 weken. Het percentage
patiënten dat RBC-transfusieonafhankelijk (TI) was, daalde tijdens dezelfde
periode (van 70% naar 49,3%), waarbij TI was gedefinieerd als 0 RBC-transfusies
en Hgb >= 8 g/dl in de voorgaande 12 weken.
ET is een van de 3 Philadelphia-chromosoom-negatieve MPN*s, samen met
polycythemia vera en primaire MF. ET is een klonale stamcelaandoening
geclassificeerd door onverklaarde autonome trombocytose. Vergelijkbaar met MF,
zijn abnormale megakaryocyten de aandrijvers van gewijzigde hematopoëse en
ontsteking bij ET. Ongeveer 90% van de patiënten met ET heeft somatisch
verworven mutaties in JAK2V617F, calreticuline (CALR), of trombopoëtine-
receptor (MPL). De 3 MPN*s delen dezelfde welbekende mutaties in JAK/STAT
signaleringscomponenten die leiden tot constitutieve stimulatie van de
JAK/STAT-route en veroorzaken de verhoogde proliferatie van myeloïde cellen met
verschillende morfologische maturiteit en hematopoëtische efficiëntie .
ET wordt gekenmerkt door overmatige klonale bloedplaatjesproductie eerder als
gevolg van buitensporige bloedplaatjesproductie dan van langdurige
plaatjesoverleving in perifeer bloed . De term "essentieel" verwijst naar een
aangeboren probleem van hematopoëse in het beenmerg. Daar tegenover staat
"secundaire trombocytose", een hoog aantal bloedplaatjes in reactie op een
ander probleem in het lichaam van de patiënt (bijv. splenectomie) . Kinetische
gegevens van bloedplaatjes wijzen erop dat proliferatie van megakaryocyten
autonoom optreedt van circulerende trombopoëtineniveaus (TPO) bij ET. De
gelijktijdige normale of licht verhoogde concentraties van TPO in plasma en
lagere expressie van MPL (TPO-receptor) in bloedplaatjes en megakaryocyten,
leiden tot een netto totale normale klaring van TPO. Omdat TPO-niveaus geen
invloed hebben op de proliferatie van megakaryocyten bij ET, kunnen
therapeutische middelen die de megakaryocyten direct beïnvloeden, nuttig zijn
voor de behandeling van deze ziekte.
Bij ET, vergelijkbaar met MF, dereguleren aandrijver-mutaties de normaal
voorkomende endomitose die polyploïdie veroorzaakt in megaka
Doel van het onderzoek
Fase 2 (MF-expansie, Prior JAKi groep 1 en toevoeging aan JAKi groep 2)
Primaire doelstellingen:
- Evaluatie van het responspercentage van de milt door middel van beeldvorming
na 24 weken behandeling in cohorten 1B en 2B (bijv. in de niet-TD-cohorten)
- Evaluatie van het conversiepercentage van TD van RBC (rode bloedcellen) naar
transfusie-onafhankelijk (TI) van RBC in cohorten 1A en 2A (bijv. in de TD
cohorten)
Fase 2 (MF-expansie, JAKi Naïve groep 3) Primaire doelstelling:
- Evaluatie van het responspercentage van de milt door middel van beeldvorming
na 24 weken behandeling
Fase 2 (ET Expansie groep 4) Primaire doelstelling:
- Evaluatie van de complete hematologische responspercentage
Onderzoeksopzet
Dit is een fase 1/2, multicenter, open-label, dosisverhogingsonderzoek (fase 1)
van CPI-0610 bij patiënten met acute leukemie, MDS, MDS / MPN of MF en
extensiestudie (fase 2) van CPI-0610 in patiënten met MF die eerder of
momenteel worden behandeld met een JAKi als monotherapie (arm 1: eerdere JAKi
monotherapie-arm) en in combinatie met ruxolitinib (arm 2: add-on aan JAKi
combinatie-arm), bij patiënten met MF die JAKi-naïef zijn in combinatie met
ruxolitinib (arm 3: JAKi-naïeve combinatiearm), en bij hoogrisicopatiënten met
ET die resistent of intolerant zijn voor HU (arm 4: ET-monotherapiearm). In
beide fasen van het onderzoek wordt CPI-0610 gedurende 14 dagen PO QD
toegediend, gevolgd door een pauze van 7 dagen, waarbij de behandelingscycli
elke 21 dagen worden herhaald. Dit doseringsregime werd oorspronkelijk gekozen
op basis van het doel om continue remming van de expressie MYC en andere genen
(zoals BCL-2) gedurende ongeveer 2 weken te bereiken, aangezien preklinische
studies suggereren dat langere blootstellingstijden geassocieerd zijn met een
grotere antitumoractiviteit. De 7-daagse onderbreking van de behandeling die in
elke behandelingscyclus is ingebouwd, erkent de mogelijke noodzaak van herstel
van toxiciteit van normaal weefsel wanneer farmacologisch actieve doses
CPI-0610 worden gegeven.
OPMERKING: fase 1 is voltooid.
Onderzoeksproduct en/of interventie
Fase 2 (MF-expansie): De dosis-expansies voor de groep patiënten met myelofibrose (MF) met een eerdere behandeling met een JAK-remmer (Prior JAKi) (of die hiervoor niet in aanmerking kwamen) of met een huidige behandeling met een JAK-remmer (toevoeging aan JAKi) zijn als volgt: - Groep 1: Prior JAKi-monotherapie-groep (patiënten met MF die alleen met CPI-0610 worden behandeld): CPI-0610 bij een startdosis van 125 mg per dag gedurende 14 dagen, gevolgd door een pauze van 7 dagen (toenemende dosistitratie toegestaan; 1 cyclus = 21 dagen) - Groep 2: Toevoeging aan JAKi-combinatiegroep (patiënten met MF die alleen met CPI-0610 in combinatie met ruxolitinib worden behandeld): CPI-0610 bij een startdosis van 125 mg per dag gedurende 14 dagen, gevolgd door een pauze van 7 dagen (toenemende dosistitratie toegestaan), ruxolitinib bij een op het moment van screening voorgeschreven dosis (1 cyclus = 21 dagen) OPMERKING: Er zijn 2 cohorten in groep 1: cohort 1A (TD [transfusie-afhankelijk]) en cohort 1B (niet-TD) en 2 cohorten in groep 2: cohort 2A (TD) en cohort 2B (niet-TD). De dosis-expansies voor de groep patiënten met MF die voorheen niet met JAKi (JAKi Naïve) werden behandeld: - Groep 3: JAKi Naïve-combinatiegroep (patiënten met MF die alleen met CPI-0610 in combinatie met ruxolitinib worden behandeld): CPI-0610 bij een startdosis van 125 mg per dag gedurende 14 dagen, gevolgd door een pauze van 7 dagen (toenemende dosistitratie toegestaan); ruxolitinib bij een startdosis afhankelijk van het toepasselijke goedgekeurde bijsluiter met toegestane toenemende dosistitratie (1 cyclus = 21 dagen). Fase 2 (ET-expansie) - Groep 4: (patiënten met ET die alleen met CPI-0610 worden behandeld): CPI-0610 bij een startdosis van 125 mg per dag gedurende 14 dagen, gevolgd door een pauze van 7 dagen (toenemende dosistitratie toegestaan; 1 cyclus = 21 dagen)
Inschatting van belasting en risico
Wat meedoen inhoudt
Uw onderzoeksarts bepaalt hoelang uw meedoet aan dit onderzoek. Hij of zij doet
dat op basis van hoe u op het onderzoeksgeneesmiddel reageert, en hoe u de
behandeling verdraagt.
Screening
Eerst bepalen we of u kunt meedoen. Tijdens de screening (ook wel keuring of
geschiktheidsonderzoek genoemd) wordt het volgende gedaan:
- Controleren of u geschikt bent om mee te doen aan dit onderzoek.
- U krijgt vragen over uw gezondheid, medicijngebruik, medische
voorgeschiedenis en behandelingen, ook op het gebied van uw myelofibrose of
essentiele thrombocytemie.
- U krijgt vragen over hoe goed u alledaagse handelingen kunt verrichten en
over uw transfusiegeschiedenis. Een transfusiegeschiedenis is een geschiedenis
van bloedtransfusies in uw medisch dossier voordat u in het onderzoek bent
opgenomen. Een bloedtransfusie is een proces waarbij bloed wordt geïnjecteerd
in het lichaam van een persoon die zwaargewond of ziek is.
- Er wordt een lichamelijk onderzoek gedaan.
- Er wordt een elektrocardiogram (ECG), oftewel een hartfilmpje, gemaakt.
- Er worden bloedmonsters bij u afgenomen voor biomarkeronderzoek (verklaring
wordt hieronder gegeven).
- Als u een vrouw bent die zwanger kan worden, wordt er een zwangerschapstest
gedaan.
- Een tuberculosetest (volgens de toepasselijke lokale voorschriften) wordt
alleen voor groep 3 proefpersonen gedaan.
- Er wordt een CT-scan (of een MRI-scan) gedaan om de grootte van de milt te
bepalen.
- Er wordt een beenmergbiopsie genomen voor het testen van biomarkers (het
beenmergbiopsiemonster wordt geaccepteerd als het screeningsmonster indien het
binnen 3 maanden na aanvang van het onderzoek wordt verkregen. Daarom is het in
deze gevallen niet nodig om een nieuw beenmergbiopsie te nemen tijdens
screening).
- Het formulier *Beoordeling Myelofibrose symptomen* of het formulier
"Beoordeling Neoplasma symptomen' . Opmerking: U kunt worden gevraagd om het
symptoomdagboek dagelijks in te vullen als er een elektronisch systeem
beschikbaar komt.
Sommige testen en procedures tijdens de screening maken deel uit van uw gewone
ziektezorg en kunnen ook worden gedaan als u niet meedoet aan het onderzoek.
Als sommige van deze testen of procedures recent nog werden uitgevoerd, is het
mogelijk niet nodig om ze opnieuw uit te voeren. Uw onderzoeksarts neemt dit
met u door.
Wat zijn biomarkers?
Biomarkers (een afkorting van biologische markers) zijn meetbare stoffen. Dit
kunnen biologische elementen zijn (bijvoorbeeld weefsels of cellen) of
moleculen die gedetecteerd en gemeten kunnen worden in delen van het lichaam,
zoals bloed of weefsel. Ze kunnen informatie geven over normale processen maar
ook ziekteprocessen in het lichaam. De biomarkers worden gemeten op basis van
bloedmonsters en beenmergbiopsieën. Zie bijlage C van het ICF voor meer
informatie over biomarkers.
Behandeling
Er zijn vier verschillende behandelgroepen:
Groep 1: De deelnemers in groep 1 worden behandeld met alleen het
onderzoeksgeneesmiddel. U komt mogelijk in aanmerking voor deze groep als u
myelofibrose heeft in het verleden ruxolitinib heeft ingenomen maar niet met de
behandeling kon doorgaan vanwege bijwerkingen, of als uw myelofibrose niet meer
reageerde op ruxolitinib.
Groep 2: De deelnemers in groep 2 worden behandeld met het
onderzoeksgeneesmiddel in combinatie met ruxolitinib. Als u myelofibrose heeft
en momenteel een stabiele dosis ruxolitinib inneemt, maar uw myelofibrose
reageert er niet voldoende op, komt u mogelijk in aanmerking voor deze groep en
wordt u behandeld met uw huidige dosis ruxolitinib in combinatie met het
onderzoeksgeneesmiddel.
Groep 3: De deelnemers in groep 3 worden ook behandeld met het
onderzoeksgeneesmiddel en met ruxolitinib. Als myelofibrode heeft en nooit bent
behandeld met momenteel beschikbare geneesmiddelen, zoals ruxolitinib, komt u
mogelijk in aanmerking voor indeling in deze groep.
Groep 4: De deelnemers in groep 4 worden behandeld met alleen het
onderzoeksgeneesmiddel. U komt mogelijk in aanmerking voor deze groep als
essentiele thrombocytemie heeft en u in het verleden hydroxyureum heeft
ingenomen maar niet met de behandeling kon doorgaan vanwege bijwerkingen, of
als uw essentiele thrombocytemie meer reageerde op hydroxyureum.
Op basis van uw specifieke gezondheidstoestand zal uw onderzoeksarts u laten
weten voor welke groep u het meest geschikt bent.
Uw onderzoeksarts zal uw behandelplan met u bespreken en u vertellen wanneer u
beoordelingen en procedures binnen uw specifieke behandelplan heeft of hiervoor
langs moet komen. Uw dosis van het onderzoeksgeneesmiddel kan tijdens het
onderzoek gelijk blijven of worden verhoogd, afhankelijk van of u al dan niet
bijwerkingen krijgt. Als u bijwerkingen krijgt, kan uw onderzoeksarts besluiten
om de hoeveelheid onderzoeksgeneesmiddel die u inneemt, te verlagen. De
onderzoeksarts kan ook besluiten om het onderzoeksgeneesmiddel tijdelijk of
helemaal te stoppen vanwege bijwerkingen. U kunt uw onderzoeksarts vragen welke
dosis van het onderzoeksgeneesmiddel u in dit onderzoek zult krijgen.
De behandelingsperiode bestaat uit meerdere herhalingsperioden van 21 dagen,
*cycli* genoemd. U bezoekt het ziekenhuis eenmaal per cyclus om de
studiemedicatie te ontvangen.
Sommige onderzoekshandelingen die tijdens de screening zijn gedaan, worden
herhaald tijdens de cycli. Extra onderzoekshandelingen zijn:
- We vragen u om het formulier *Algemene indruk van veranderingen van de
patiënt* in te vullen. Opmerking: U kunt worden gevraagd om het symptoomdagboek
dagelijks in te vullen als er een elektronisch systeem beschikbaar komt.
- Toediening van het onderzoeksgeneesmiddel (in combinatie met of zonder
ruxolitinib)
- Doornemen van *Patiëntendagboek medicijngebruik*
- Beenmergbiopsie (het is noodzakelijk om een nieuw beenmergbiopsie te nemen
elke 24 weken na de start van het onderzoek). Opmerking: Na de beenmergbiopsie
na 72 weken (cyclus 25 dag 1) kunnen volgende biopsieën worden overwogen elke
48 weken (16 cycli) in overleg met de medische sponsor monitor.
- Een zwangerschapstest zal aan het begin van iedere cyclus worden gedaan
Bezoeken
Een onderzoeksmedewerker zal u vertellen wanneer u langs moet komen voor uw
onderzoeksbezoeken. U kunt een onderzoeksmedewerker vragen hoelang uw bezoeken
zullen duren. We verwachten niet dat u in het ziekenhuis hoeft te blijven
tijdens dit onderzoek, tenzij u een bijwerking krijgt en de onderzoeksartsen
het veiliger voor u vinden als u in het ziekenhuis blijft.
Follow-upcontact(en) of follow-upbezoek(en)
In bepaalde gevallen kan uw onderzoeksarts of een onderzoeksmedewerker na uw
laatste dosis van het onderzoeksgeneesmiddel u vragen om naar het ziekenhuis
terug te komen. Deze follow-up wordt dan gedaan om uw gezondheid en
ziektestatus te beoordelen. Uw onderzoeksarts of een onderzoeksmedewerker zal
de precieze redenen en het follow-upschema dan aan u toelichten.
Einde van de behandeling (End of Treatment, EOT) of Einde van het onderzoek
(End of Study, EOS)
Er zal dan het volgende gebeuren:
- Zwangerschapstest
- Beenmergbiopsie (alleen als er geen biopsie is uitgevoerd in de 12 weken
ervóór)
- CT-scan (of MRI-scan) om de grootte van de milt en lever te bepalen (alleen
als progressieve ziekte niet eerder is gedocumenteerd of, in afwezigheid van
gedocumenteerde progressieve ziekte, als geen beelden zijn gemaakt in de 3
weken ervóór)
- U krijgt vragen over uw gezondheid en medicijngebruik (dit bezoek kan
telefonisch plaatsvinden)
- Proefpersonen die de behandeling om andere redenen dan de gedocumenteerde
ziekteprogressie staken, moeten om de 12 weken follow-upbezoeken bijwonen om de
respons te documenteren door middel van beeldvorming, palpatie en
transfusievereisten tot aan een nieuwe antikankertherapie of progressie.
Zie bijlage C van het ICF voor een gedetailleerd overzicht van
onderzoeksbezoeken en onderzoekshandelingen.
Smartphone met app specifiek v
Publiek
Atlantic Avenue 470, Suite 1401
Boston MA 02210
US
Wetenschappelijk
Atlantic Avenue 470, Suite 1401
Boston MA 02210
US
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
Inclusiecriteria fase 2 (MF-expansie - Prior JAKi groep 1 en toevoeging aan
JAKi groep 2)
Patiënten moeten voldoen aan alle volgende criteria om deel te nemen aan dit
onderzoek:,
1. Volwassen (leeftijd >= 18 jaar)
2. Patiënten met een bevestigde diagnose van MF die voldoen aan alle volgende
criteria:
a. Risicocategorie van middenniveau-2 of hoger op het Dynamic International
Prognostic Scoring System (DIPSS)
b. Aantal bloedplaatjes >= 75 x 10^9/l zonder ondersteuning door trombopoëtische
factoren of transfusies
c. ANC >= 1 x 10^9/l zonder ondersteuning door granulocytaire groeifactoren
d. Milt volume van >= 450 cm^3 bij CT of MRI voor cohort 1B en 2B OF RBC
TD-transfusieafhankelijk (gedefinieerd als een gemiddelde van >= 2 eenheden van
RBC-transfusies per maand [totaal van >= 6 RBC-transfusies in 12 weken] vooraf
aan deelname) voor cohort 1A en 2A
e. Aantal blasten in perifeer bloed van < 10%
f. Ten minste 2 meetbare symptomen (score >= 1) aan de hand van het MFSAF v4.0
g. Alleen patiënten uit de monotherapiegroep (groep 1): zijn voorheen behandeld
met een JAKi en zijn intolerant, resistent, refractair of hebben geen respons
op de JAKi; hebben in de 2 weken voorafgaand aan de start met het
onderzoeksmiddel geen JAKi gehad of komen niet in aanmerking voor behandeling
met een JAKi
h. Alleen patiënten uit de combinatiegroep (groep 2): moeten ten minste 6
maanden met ruxolitinib zijn behandeld en minimaal 8 weken een stabiele
ruxolitinib dosis gebruiken (vóór aanvang met het onderzoeksmiddel)
3. ECOG-performancestatus <= 2
4. Directe bilirubine in serum <= 1,5 x ULN (bovengrens van normaal)
5. Aspartaataminotransferase (ASAT) en alanineaminotransferase (ALAT) <= 2,5 x
ULN. De ASAT en/of ALAT kunnen verhoogd zijn naar 5 x ULN als de verhoging
redelijkerwijs kan worden toegeschreven aan betrokkenheid van de lever.
6. Berekende of gemeten creatinineklaring (CrCl) >= 45 ml/min
7. Patiënten moeten volledig zijn hersteld van een grote operatie en van de
acute toxische effecten van eerdere chemotherapie en radiotherapie
8. Mannelijke en vrouwelijke patiënten die kinderen kunnen voortbrengen, moeten
instemmen met het gebruik van uiterst effectieve anticonceptiemiddelen
gedurende 94 dagen na de laatste dosis studiemedicatie voor mannelijke
deelnemers en mannelijke partners van vrouwelijke deelnemers en gedurende 184
dagen voor vrouwelijke deelnemers en vrouwelijke partners van mannelijke
deelnemers
9. Patiënten moeten schriftelijk geïnformeerd toestemming geven voor deelname
aan dit onderzoek voordat er een onderzoeksprocedure wordt verricht
Inclusiecriteria fase 2 (MF-expansie - JAKi Naïve groep 3)
Patiënten moeten voldoen aan alle volgende criteria om deel te nemen aan dit
onderzoek:,
1. Volwassen (leeftijd >= 18 jaar)
2. Patiënten met een bevestigde diagnose van MF die voldoen aan alle volgende
criteria:
a. Risicocategorie van middenniveau-2 of hoger op het DIPSS
b. Aantal bloedplaatjes >= 100 x 10^9/l zonder ondersteuning door
trombopoëtische factoren of transfusies
c. ANC >= 1 x 10^9/l zonder ondersteuning door granulocytaire groeifactoren
d. Milt volume van >= 450 cm^3 bij CT/MRI
e. Aantal blasten in perifeer bloed van < 10%
f. Minimaal 2 meetbare symptomen (score >= 3) of een totaalscore van >= 10 aan de
hand van MFSAF v4.0
g. Eerdere behandeling met JAKi is niet toegestaan
3. ECOG-performancestatus <= 2
4. Levensverwachting van > 24 weken
5. Directe bilirubine in serum <= 2,0 x ULN
6. ASAT en ALAT <= 2,5 x ULN. De ASAT en/of ALAT kunnen verhoogd zijn naar 5 x
ULN als de verhoging redelijkerwijs kan worden toegeschreven aan betrokkenheid
van de lever.
7. Berekende en gemeten CrCl >= 45 ml/min
8. Patiënten met een voorgeschiedenis van transfusies moeten een gedocumenteerd
transfusieregister hebben gedurende de 12 weken voorafgaand aan de eerste dosis
van het onderzoeksmiddel
9. Patiënten moeten volledig zijn hersteld van een grote operatie en van de
acute toxische effecten van eerdere chemotherapie en radiotherapie
10. Mannelijke en vrouwelijke patiënten die kinderen kunnen voortbrengen,
moeten tijdens gebruik van de onderzoekstherapie en gedurende 3 maanden na de
laatste dosis CPI-0610 instemmen met het gebruik van uiterst effectieve
anticonceptiemiddelen
11. Patiënten moeten schriftelijk geïnformeerd toestemming geven voor deelname
aan dit onderzoek voordat er een onderzoeksprocedure wordt verricht
Fase 2 groep 4 (ET-uitbreiding) inclusiecriteria
De patiënten moeten voldoen aan alle onderstaande criteria om in dit onderzoek
te worden geïncludeerd:
1.Volwassen (leeftijd >= 18 jaar)
2.Een bevestigde diagnose van ET
3.Hoog-risico ziekte, gedefinieerd als beantwoordend aan ten minste een van de
volgende criteria:
• Leeftijd > 60 jaar
• Aantal bloedplaatjes > 1500 x 10^9/l (op om het even welk moment tijdens de
ziekte van de patiënt)
• Eerder gedocumenteerde trombose (inclusief voorbijgaande cerebrale ischemie
[TIA]), erytromelalgie, of ernstige, recidiverende migraine waarvoor medicatie
nodig is, en die vermoedelijk secundair is aan de MPN) hetzij na de diagnose
hetzij binnen 10 jaar voorafgaand aan de diagnose en beschouwd als
ziektegerelateerd
• Eerdere bloeding gerelateerd aan ET
• Diabetes of hoge bloeddruk waarvoor farmacologische behandeling nodig is
gedurende > 6 maanden
4. Heeft ten minste 2 symptomen met een gemiddelde score >= 3 over de periode
van 7 dagen voorafgaand aan cyclus 1 dag 1 of een gemiddelde totale score van >=
15 over de periode van 7 dagen voorafgaand aan cyclus 1 dag 1 op basis van het
MPN-SAF
5. Bloedplaatjes > 600 x 109/l
6. Resistent of intolerant voor HU
7. ECOG performance status <= 2
8. Levensverwachting > 24 weken
9. ANC >= 1 × 10^9/l in afwezigheid van groeifactoren
10. Direct bilirubine in serum <2,0 x ULN
11. AST en ALT <= 2,5 × ULN
12. Berekende of gemeten creatinineklaring >= 45 ml/min
13. De patiënten moeten volledig hersteld zijn van grote operaties en van de
acute toxische effecten van eerdere chemotherapie en radiotherapie
14. Vruchtbare mannelijke en vrouwelijke patiënten moeten instemmen met het
gebruik van zeer effectieve anticonceptiemethoden
15. Patiënten moeten schriftelijke geïnformeerde toestemming voor deelname aan
dit onderzoek geven vóór de uitvoer van enige onderzoeksgerelateerde
procedures.
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Exclusiecriteria fase 2 (MF-expansie - Prior JAKi groep 1 en toevoegingaan JAKi
groep 2)
Patiënten die voldoen aan een of meer van de volgende criteria mogen niet
deelnemen aan dit onderzoek:,
1. Uitsluitend patiënten in cohort 1B en 2B: patiënten met voorafgaande
splenectomie
2. Uitsluitend patiënten in cohort 1B en 2B: patiënten die binnen 3 maanden
vóór aanvang met het onderzoeksmiddel een bestraling van de milt hebben gehad
3. Huidige bekende actieve of chronisch infectie met humaan
immunodeficiëntievirus (hiv), hepatitis B of hepatitis C.
4. Patiënten met een actieve klinisch significante infectie komen niet in
aanmerking voor inschrijving tot herstel gedurende ten minste 2 weken
voorafgaand aan de eerste dosis onderzoeksmiddel
5. Patiënten met anemie vanwege ijzergebrek, B12- en folaatgebrek, hemolytische
anemie of infectie
6. Serumferritinespiegel < ondergrens van normaal (LLN), volgens de normen van
de instelling
7. Patiënt met een groot bloedingsvoorval met verlaging van de hemoglobine van
>= 2 g/dl tot gevolg of leidend tot transfusie van >= 2 eenheden geconcentreerde
rode bloedcellen in de laatste 6 maanden voorafgaand aan registratie
8. Patiënten met Child-Pugh-klasse B of C
9. Verstoring van de GI-functie of een GI-aandoening die de absorptie van orale
CPI-0610 en/of ruxolitinib aanzienlijk kan veranderen, bijv. ongecontroleerde
misselijkheid, braken of diarree > CTCAE graad 1
10. Verslechterde hartfunctie of klinisch significante hartaandoeningen,
waaronder een van de volgende:
a. Acuut myocardinfarct of instabiele angina pectoris <= 6 maanden vóór aanvang
van het gebruik van het onderzoeksmiddel
b. QTcF > 500 msec op de ECG voor de screening
c. Ongecontroleerde klinisch significante hartritmestoornissen
Merk op dat patiënten met een voorgeschiedenis van coronairlijden en
revascularisatie niet zijn uitgesloten
11. Aanhoudende ongecontroleerde hypertensie ondanks maximale antihypertensieve
behandeling
12. Een andere gelijktijdig aanwezige ernstige en/of ongecontroleerde
bijkomende medische aandoening die naar oordeel van de onderzoeker deelname aan
het onderzoek of analyse van onderzoeksgegevens nadelig kan beïnvloeden.
13. Systemische antikankerbehandeling (behalve ruxolitinib voor de
combinatiegroep [groep 2]; zie inclusiecriterium nr. 2) anders dan hydroxyurea
en anagrelide minder dan 2 weken (of 5 halfwaardetijden, naargelang wat langer
is) vóór de eerste dosis CPI-0610.
14. Een onderzoeksmiddel minder dan 2 weken (of 5 halfwaardetijden, naargelang
wat langer is) vóór de eerste dosis CPI-0610
15. Eerdere behandeling met een BET-remmer
16. Hematopoëtische groeifactor (granulocytaire groeifactor, erytropoëse-
stimulerend middel, trombopoëtine-mimeticum) of androgene steroïden minder dan
4 weken vóór de eerste dosis van het onderzoeksmiddel
17. Patiënten in de combinatiegroep (groep 2) die een behandeling krijgen met
fluconazol.
18. Systemische corticosteroïden in dagelijkse doses >= 10 mg orale prednison of
gelijkwaardig binnen 2 weken vóór de eerste dosis van het onderzoeksmiddel.
19. Vrouwen die borstvoeding geven of zwangere vrouwen, zoals gedocumenteerd op
basis van een beta human chorionic gonadotropin (β-hCG) zwangerschapstest op
serum die duidt op een zwangerschap, afgenomen binnen 72 uur voorafgaand aan de
eerste dosis CPI-0610..
20. Patiënten die niet bereid of niet in staat zijn om dit onderzoeksprotocol
na te leven.
Exclusiecriteria fase 2 (MF-expansie - JAKi Naïve groep 3)
Patiënten die voldoen aan een of meer van de volgende criteria mogen niet
deelnemen aan dit onderzoek:
1. Eerdere behandeling met een BET-remmer
2. Patiënten met een voorafgaande splenectomie
3. Patiënten die binnen 3 maanden vóór de start met het onderzoeksmiddel een
bestraling van de milt hebben gehad
4. Momenteel bekende actieve of chronische infectie met hiv, hepatitis B of
hepatitis C.
5. Patiënten met een actieve klinisch significante infectie komen niet in
aanmerking voor inschrijving tot herstel gedurende ten minste 2 weken
voorafgaand aan de eerste dosis onderzoeksmiddel
6. Patiënten met anemie vanwege ijzergebrek, B12- en folaatgebrek, hemolytische
anemie of infectie
7. Serumferritinespiegel < LLN, volgens de normen van de instelling
8. Patiënt met een groot bloedingsvoorval met verlaging van de Hgb van >= 2 g/dl
tot gevolg of leidend tot transfusie van >= 2 eenheden geconcentreerde rode
bloedcellen in de laatste 6 maanden voorafgaand aan registratie
9. Patiënten met Child-Pugh-klasse B of C
10. Verstoring van de GI-functie of een GI-aandoening die de absorptie van
orale CPI-0610 en/of ruxolitinib aanzienlijk kan veranderen, bijv.
ongecontroleerde misselijkheid, braken of diarree > CTCAE graad 1
11. Patiënten met zeldzame erfelijke problemen zoals galactose-intolerantie,
Lapp-lactasedeficiëntie of glucose-galactosemalabsorptie of patiënten met
overgevoeligheid voor een bestanddeel in de formulering van ruxolitinib
12. Patiënten met of doorgemaakte PML
13. Verslechterde hartfunctie of klinisch significante hartaandoeningen,
waaronder een van de volgende:
a. Acuut myocardinfarct of instabiele angina pectoris <= 6 maanden vóór aanvang
van het gebruik van het onderzoeksmiddel
b. QTcF > 500 msec op de ECG voor de screening
c. Ongecontroleerde klinisch significante hartritmestoornissen
14. Aanhoudende ongecontroleerde hypertensie ondanks maximale antihypertensieve
behandeling
15. Een andere gelijktijdig aanwezige ernstige en/of ongecontroleerde
bijkomende medische aandoening die naar oordeel van de onderzoeker deelname aan
het onderzoek of analyse van onderzoeksgegevens nadelig kan beïnvloeden..
16. Systemische antikankerbehandeling anders dan hydroxyurea en anagrelide
minder dan 2 weken (of 5 halfwaardetijden, naargelang wat langer is) vóór de
eerste dosis CPI-0610.
17. Een onderzoeksmiddel minder dan 2 weken (of 5 halfwaardetijden, naargelang
wat langer is) vóór de eerste dosis CPI-0610.
18. Hematopoëtische groeifactor of androgene steroïden minder dan 4 weken vóór
de eerste dosis van het onderzoeksmiddel.
19. Patiënten die behandeld worden met fluconazol of die een krachtige
CYP3A4-remmer of -inductor hebben gekregen binnen 2 weken voorafgaand aan de
eerste dosis van het onderzoeksmiddel.
20. Systemische corticosteroïden in dagelijkse doses >= 10 mg orale prednison of
gelijkwaardig binnen 2 weken vóór de eerste dosis van het onderzoeksmiddel.
21. Vrouwen die borstvoeding geven of zwangere vrouwen, zoals gedocumenteerd op
basis van een β-hCG zwangerschapstest op serum die duidt op een zwangerschap,
afgenomen binnen 72 uur voorafgaand aan de eerste dosis CPI-0610..
22. Patiënten die niet bereid of niet in staat zijn om dit onderzoeksprotocol
na te leven
Fase 2 groep 4 (ET-uitbreiding) exclusiecriteria
Patiënten die voldoen aan één of meer van de onderstaande criteria worden niet
geïncludeerd in het onderzoek:
1. Eerdere behandeling met een BET-remmer
2. Huidige bekende actieve of chronische infectie met hiv, hepatitis B, of
hepatitis C.
3. Patiënten met actieve klinisch significante infectie komen niet in
aanmerking voor opname in het onderzoek tot ze hersteld zijn gedurende ten
minste 2 weken voorafgaand aan de eerste dosis onderzoeksgeneesmiddel.
4. Patiënten met levercirrose van Child-Pugh-klasse B of C
5. Verminderde gastro-intestinale functie of GI aandoening die de absorptie van
CPI-0610 aanzienlijk kan wijzigen, inclusief alle niet opgeloste misselijkheid,
braken, of diarree > CTCAE graad 1.
6. Verminderde hartfunctie of klinisch significante hartaandoeningen, waaronder
de volgende:
• Acuut myocardinfarct of onstabiele angina pectoris <= 6 maanden voorafgaand
aan de start van het onderzoeksgeneesmiddel
• QTcF > 500 msec op de ECG bij screening
• Ongecontroleerde klinisch significante hartritmestoornis (patiënten met
ritme-gecontroleerde atriumfibrillatie zijn niet uitgesloten)
7. Aanhoudende ongecontroleerde hypertensie ondank
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
EudraCT | EUCTR2018-000579-34-NL |
ClinicalTrials.gov | NCT02158858 |
CCMO | NL67485.068.18 |