Het algemene doel van PRISM is het ontwikkelen van een kwantitatieve, transdiagnostische, neurobiologische benadering voor het verder begrijpen van neuropsychiatrische aandoeningen om de ontdekking en ontwikkeling van betere behandelingen voor…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Psychiatrische stoornissen NEG
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Elke doelstelling voor deze klinische studie is gekoppeld aan specifieke
eindpunten. Dit zal ons in staat stellen om de onderzoeksdoelstellingen en het
algemene doel te bereiken. Namelijk: de reproduceerbaarheid en
generaliseerbaarheid aan te tonen van de kwantitatieve biologische parameters
in de oorspronkelijke klinische PRISM-studie (protocolnummer ABR59359) die een
transdiagnostische relatie hadden met sociale disfunctie.
Replicatie-eindpunten:
1. Repliceren dat functionele DMN-connectiviteit in de rostromediale
prefrontale cortex (rmPFC), gemeten met rsfmri, negatief geassocieerd is met
sociaal functioneren bij patiënten met schizofrenie, de ziekte van Alzheimer en
gezonde controles. De bijbehorende eindpunten hiervan zijn:
I. Lagere rsfMRI DMN functionele connectiviteit in de rmPFC voorspelt lagere
totaalscores voor sociaal functioneren (SFS) gemeten op dezelfde dag bij
patiënten met AD, SCZ en in HC, onafhankelijk van hun diagnostische labels.
II. Lagere rsfMRI DMN functionele connectiviteit in de rmPFC voorspelt lagere
De Jong-Gierveld Loneliness Scale (LON) scores gemeten op dezelfde dag bij
patiënten met AD, SCZ en in HC, onafhankelijk van hun diagnostische labels.
III. Lagere rsfMRI DMN functionele connectiviteit in de rmPFC voorspelt lagere
gemiddelde cumulatieve totale SFS- en LON-scores gemeten op dezelfde dag bij
patiënten met AD, SCZ en in HC, onafhankelijk van hun diagnostische labels.
2. De associatie tussen zelfrapportage van SFS subschalen en BeHapp metingen
van sociaal functioneren repliceren. Bijbehorende eindpunten:
I. Samengestelde BeHapp-scores correleren met SFS-totaalscores over het
volledige bereik van de schaal, onafhankelijk van de diagnostische labels. De
samengestelde BeHapp-scores zullen ook worden gecorreleerd met de totaalscores
van de De Jong-Gierveld Eenzaamheidsschaal (LON) voor
discriminantvaliditeitsdoeleinden.
3. De associatie tussen BeHapp-scores en DTI fractionele anisotropie (FA) in de
inferieure frontotemporale fasciculus (IFF) en forceps minor (FM) repliceren.
Bijbehorende eindpunten:
I. Hoge BeHapp-scores voor sociaal functioneren voorspellen hoge FA-scores in
de IFF gemeten op dezelfde dag bij patiënten met AD, SCZ en in HC,
onafhankelijk van hun diagnostische labels.
II. Hoge BeHapp-scores voor sociaal functioneren voorspellen hoge FA-scores in
de FM gemeten op dezelfde dag bij patiënten met AD, SCZ en in HC, onafhankelijk
van hun diagnostische labels.
4. Het repliceren van de associatie tussen BeHapp-scores en
EEG-connectiviteitsindexscore in resting state in de DMN van patiënten met AD,
SCZ en in HC, onafhankelijk van hun diagnostische labels. Bijbehorende
eindpunten:
I. Hoge BeHapp-scores voor sociaal functioneren voorspellen hoge EEG
DMN-connectiviteitsindexscores bij patiënten met AD, SCZ en in HC,
onafhankelijk van hun diagnostische labels.
5. Repliceren dat verminderde connectiviteit als reactie op emotie van
gezichten tussen de mPFC en amygdala geassocieerd is met een lager sociaal
functioneren bij patiënten met SZ, AD en in HC, onafhankelijk van diagnostische
labels. Bijbehorende eindpunten:
I. Verminderde connectiviteit tussen de mPFC en amygdala (gebaseerd op fMRI
BOLD als reactie op emotie van gezichten) voorspelt laag sociaal functioneren
gemeten met de SFS totaalscore.
Generalisatie eindpunten:
1. Aantonen dat de relatie van relatief lagere DMN-functionele connectiviteit
in de rmPFC slechter sociaal functioneren voorspelt in SZ, AD en HC ook van
toepassing is op patiënten met een depressie (MDD). Bijbehorende eindpunten:
I. Lagere rsfMRI DMN functionele connectiviteit in de rmPFC voorspelt lagere
totaalscores voor sociaal functioneren (SFS) gemeten op dezelfde dag bij
MDD-patiënten.
II. Lagere rsfMRI DMN functionele connectiviteit in de rmPFC voorspelt lagere
De Jong-Gierveld Loneliness Scale (LON) scores gemeten op dezelfde dag bij
MDD-patiënten.
III. Lagere rsfMRI DMN functionele connectiviteit in de rmPFC voorspelt lagere
gemiddelde cumulatieve totale SFS- en LON-scores gemeten op dezelfde dag bij
MDD-patiënten.
2. Aantonen dat de bevinding dat hoge BeHapp-scores voor sociaal functioneren
een hoge DTI FA voorspelt in de Inferior Frontotemporal Fasciculus (IFF) en
forceps minor (FM) in SZ, AD en HC ook van toepassing is op patiënten met MDD.
Bijbehorende eindpunten:
I. Hoge samengestelde BeHapp-scores voorspellen hoge FA-scores in de IFF
gemeten op dezelfde dag bij patiënten met MDD.
II. Hoge samengestelde BeHapp-scores voorspellen hoge FA-scores in de FM
gemeten op dezelfde dag bij patiënten met MDD.
3. Om aan te tonen dat de bevinding dat hogere BeHapp-scores voor sociaal
functioneren een hogere EEG-functionele connectiviteit in rusttoestand in de
DMN voorspelt ook van toepassing is op patiënten met MDD. Bijbehorende
eindpunten:
I. Hoge BeHapp-scores voor sociaal functioneren voorspellen hoge EEG
DMN-connectiviteitsindexscores bij patiënten met MDD.
4. Aantonen dat verminderde connectiviteit als reactie op emotie van gezichten
tussen de mPFC en amygdala geassocieerd is met een lager sociaal functioneren
bij patiënten met MDD. Bijbehorende eindpunten:
II. Verminderde connectiviteit tussen de mPFC en amygdala (gebaseerd op fMRI
BOLD als reactie op emotie van gezichten) voorspelt een laag sociaal
functioneren gemeten met de SFS totaal score.
Ontdekkingsdoelen:
1. Bepalen of spraak gebaseerde eindpunten gemeten met verschillende spraak
taken gerelateerd zijn aan sociale disfunctie bij SZ-, AD-, MDD- en
HC-deelnemers. De op spraak gebaseerde eindpunten meten verschillende aspecten
van cognitief-taalkunde en spraakmotorische functioneren.. Bijbehorende
eindpunten:
I. Eindpunten voor sociale disfunctie: Totale SFS, BeHapp-sociabiliteitsscore
en LON
2. Bepalen of EEG DMN-connectiviteitsindexscores (in reactie op gezichtsemotie)
geassocieerd zijn met sociale disfunctie bij patiënten met SZ, AD, MDD en bij
HC-deelnemers, onafhankelijk van diagnostische labels. Bijbehorende eindpunten:
I. Associaties tussen EEG-source en netwerkconnectiviteitsscores als reactie op
gezichtsemotie (FEP) en sociale disfunctie op basis van de totale SFS- en de
BeHapp-sociabiliteitsscore.
Secundaire uitkomstmaten
Niet van toepassing
Achtergrond van het onderzoek
De ontwikkeling van behandelingen voor neuropsychiatrische aandoeningen vormt
momenteel een van de grootste uitdagingen voor de volksgezondheid en de
farmaceutische industrie. Volgens het rapport van de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over *Priority Medicines for Europa and the
world' (Update Report, 2013) staan neuropsychiatrische aandoeningen op de derde
plaats wat betreft mortaliteit in de EU en op de tweede plaats wat betreft
ziektelast (hoeveelheid gezondheidsverlies door de aandoening).
De huidige lijst van medicijnen voor de behandeling van neuropsychiatrische
stoornissen bevat meer dan 100 stoffen, waarvan de meeste per toeval zijn
ontdekt (door serendipiteit) en de werkingsmechanismen elkaar overlappen. Deze
stoffen worden beperkt verdragen of de werkzaamheid is onvoldoende, daarbij
zijn er nog vele domeinen waar vooralsnog geen goedgekeurde behandeling voor
bestaat, dit maakt dat er nog een onvervulde klinische behoefte bestaat. Al
sinds de jaren vijftig zijn er zeer weinig nieuwe therapeutische concepten en
werkingsmechanismen geïdentificeerd, en zijn er geen nieuwe relevante
behandelingsopties ontstaan voor neuropsychiatrische of neurodegeneratieve
aandoeningen.
Een reden voor het gebrek aan betekenisvolle vooruitgang kan zijn dat het
diagnostische classificatiesysteem van neuropsychiatrische stoornissen
(International Classification of Diseases-11 (ICD-11) of Diagnostic and
Statistical Manual of Mental Disorders, 4th Edition (DSM-IV)) dergelijke
stoornissen scheidt in niet-overlappende diagnostische categorieën, zoals
schizofrenie (SZ), depressie (MDD) of de ziekte van Alzheimer (AD). Deze
scheiding is niet gebaseerd op onderliggende etiologieën, maar op kwalitatieve
clustering van klinische symptomen. Hoewel deze huidige diagnostische
categorieën nuttig zijn en een basis vormen in de dagelijkse klinisch praktijk,
houden ze geen rekening met de onderliggende neurobiologie, welk kan leiden tot
grote variëteit in symptomen tussen patiënten. De mogelijkheid om symptomen te
koppelen aan de onderliggende neurobiologie zou naar verwachting de
ontwikkeling van betere (gepersonaliseerde) behandelingen ondersteunen. Het zal
eveneens artsen in staat kunnen stellen om hun patiënten een beter begrip te
geven van de complexiteit van hun ziekte en hoe zij daar beter mee om kunnen
gaan.
Het oorspronkelijke PRISM-project (Psychiatric Ratings Using Intermediate
Stratified Markers), uitgevoerd tussen 2016 en 2020, was bedoeld om te bepalen
of vergelijkbare symptomatologieën, waarvan wordt aangenomen dat ze het gevolg
zijn van verschillende pathologische processen, met elkaar zijn geassocieerd
door middel van kwantitatieve parameters. Het PRISM-project selecteerde sociale
disfunctie als het 'symptoom' van interesse. AD en SZ, twee aandoeningen van
verschillende oorsprong (de ene is neurodegeneratief, de andere een
ontwikkelingsstoornis) en met een ander leeftijdsprofiel, maar beide
gedeeltelijk gekenmerkt door sociale disfunctie, werden gebruikt als de
prototype stoornissen. Het kiezen van sociale disfunctie als het
transnosologische domein voor PRISM werd gemotiveerd door het feit dat dit een
grote belasting vormt voor patiënten en hun families, en dit gebied heeft nog
geen goedgekeurde klinische interventie heeft.
Zoals verwacht heeft PRISM een breed scala aan interessante nieuwe gegevens en
inzichten gegenereerd, waaronder verbanden tussen sociale disfunctie en
functionele integriteit van het Default Mode Network (DMN). Het DMN is een
netwerk van hersengebieden, gekenmerkt door een hoge functionele
connectiviteit, die over het algemeen een hogere activiteit vertoont tijdens
rust dan tijdens het uitvoeren van taken. De verfijnde PRISM 2-testbatterij zal
alleen de meest relevante metingen/taken bevatten om te testen op de
reproduceerbaarheid en generaliseerbaarheid van de associaties tussen sociale
disfunctie en DMN-integriteit, waaronder functional magnetic resonance imaging
(fMRI), elektro-encefalografie (EEG)), diffusion tensor imaging & resting state
fMRI (RS-fMRI)), evenals metingen voor sociale disfunctie (Social Functioning
Scale (SFS) score en BeHapp-smartphone gegevens). Deze verfijnde en
geoptimaliseerde testbatterij zal worden ingezet bij SZ/AD-patiënten en bij op
leeftijd afgestemde gezonde controles. Om de generaliseerbaarheid en dus de
transdiagnostische bruikbaarheid van sociale disfunctie-DMN associaties verder
te bevestigen, zullen we MDD-patiënten aan onze steekproef toevoegen, gezien de
hoge sociale disfunctie die in deze patiëntenpopulatie is gedocumenteerd en die
eerder onderzoek in verband heeft gebracht met veranderde DMN-integriteit.
Naast het bepalen van de mate van reproduceerbaarheid en generaliseerbaarheid
van de geïdentificeerde kwantitatieve, transdiagnostische, biologische
parameters die significante relaties hebben met sociale disfunctie, wordt er in
PRISM 2 ook nieuwe biomarkers onderzocht. Het is algemeen bekend dat er een
neurobiologische basis is voor SZ, MDD en AZ die aanwezig is op DNA-, RNA- en
epigenoom niveau (Khavari & Cairns, 2020; Lozupone et al., 2019; Qazi et al.,
2018; Smigielski et al., 2020). Daarom zal er een bloedafname plaatsvinden,
zodat biologische en epigenetische biomarkers exploratief onderzocht kunnen
worden. Analyse van perifere bloedmonsters met daaropvolgende transcriptoom- en
proteoomprofilering kan eveneens helpen bij de ontdekking van nieuwe biomarkers
voor sociaal functioneren en daarmee mogelijke nieuwe therapeutische doelen
identificeren. Daarnaast wordt er in gesproken taal gezocht naar meetbare
biomarkers, die verschillende aspecten van cognitieve gezondheid en sociale
vaardigheden weerspiegelen.
Doel van het onderzoek
Het algemene doel van PRISM is het ontwikkelen van een kwantitatieve,
transdiagnostische, neurobiologische benadering voor het verder begrijpen van
neuropsychiatrische aandoeningen om de ontdekking en ontwikkeling van betere
behandelingen voor patiënten met deze aandoeningen te versnellen.
Het belangrijkste doel van PRISM 2 is om de reproduceerbaarheid en
generaliseerbaarheid aan te tonen van de kwantitatieve biologische parameters
in de oorspronkelijke klinische PRISM-studie (protocolnummer ABR59359) die een
transdiagnostische relatie hadden met sociale disfunctie.
Namelijk,
1. SFS-totale score en rostromediale prefrontale cortex (PFC) activiteit
2. Samengestelde score SFS en BeHapp
3. BeHapp samengestelde score en DTI fractionele anisotropie (FA)
4. BeHapp samengestelde score en EEG
5. SFS en connectiviteit tussen de mediale PFC (mPFC) en amygdala
In de huidige studie zullen we naar dit doel toe werken door een reeks
duidelijke doelstellingen te hebben. Doelstellingen worden gedefinieerd als
replicatiedoelstellingen, generalisatiedoelstellingen of
ontdekkingsdoelstellingen, met duidelijk gedefinieerde eindpunten.
Replicatie doelstellingen:
- Repliceren dat functionele DMN-connectiviteit in de rostromediale prefrontale
cortex (rmPFC), gemeten met rsfmri, negatief geassocieerd is met sociaal
functioneren bij patiënten met schizofrenie, de ziekte van Alzheimer en gezonde
controles.
- De associatie tussen zelfrapportage van SFS subschalen en BeHapp metingen van
sociaal functioneren repliceren.
- De associatie tussen BeHapp-scores en DTI fractionele anisotropie (FA) in de
inferieure frontotemporale fasciculus (IFF) en forceps minor (FM) repliceren.
- Het repliceren van de associatie tussen BeHapp-scores en
EEG-connectiviteitsindexscore in resting state in de DMN van patiënten met AD,
SCZ en in HC, onafhankelijk van hun diagnostische labels.
- Repliceren dat verminderde connectiviteit als reactie op emotie van gezichten
tussen de mPFC en amygdala geassocieerd is met een lager sociaal functioneren
bij patiënten met SZ, AD en in HC, onafhankelijk van diagnostische labels.
Generalisatie doelstellingen:
1. Aantonen dat de relatie van relatief lagere DMN-functionele connectiviteit
in de rmPFC slechter sociaal functioneren voorspelt in SZ, AD en HC ook van
toepassing is op patiënten met een depressie (MDD).
2. Aantonen dat de bevinding dat hoge BeHapp-scores voor sociaal functioneren
een hoge DTI FA voorspelt in de Inferior Frontotemporal Fasciculus (IFF) en
forceps minor (FM) in SZ, AD en HC ook van toepassing is op patiënten met MDD.
3. Om aan te tonen dat de bevinding dat hogere BeHapp-scores voor sociaal
functioneren een hogere EEG-functionele connectiviteit in rusttoestand in de
DMN voorspelt ook van toepassing is op patiënten met MDD.
4. Aantonen dat verminderde connectiviteit als reactie op emotie van gezichten
tussen de mPFC en amygdala geassocieerd is met een lager sociaal functioneren
bij patiënten met MDD.
Ontdekkingsdoelen:
1. Bepalen of spraak gebaseerde eindpunten gemeten met verschillende spraak
taken gerelateerd zijn aan sociale disfunctie bij SZ-, AD-, MDD- en
HC-deelnemers. De op spraak gebaseerde eindpunten meten verschillende aspecten
van cognitief-taalkunde en spraakmotorische functioneren.
2. Bepalen of EEG DMN-connectiviteitsindexscores (in reactie op gezichtsemotie)
geassocieerd zijn met sociale disfunctie bij patiënten met SZ, AD, MDD en bij
HC-deelnemers, onafhankelijk van diagnostische labels.
3. Ontdekken van multimodale biomarkers die sociaal functioneren voorspellen
met behulp van datagestuurde machine learning.
4. Populatiesubtypering en de relaties tussen deze subtypes en uitkomsten
onderzoeken door toepassing van clustertechnieken.
5. Het bepalen van relaties tussen biomarkers en demografische variabelen die
sociaal functioneren voorspellen.
6. Het ontdekken van biomarkers op basis van diagnostische labels en ernst van
symptomen.
7. Het ontdekken van biologisch interpreteerbare biotypes van het epigenoom
en/of het transcriptoom.
8. Het identificeren van ontsteking biomarkers en biomarkers voor synaptische
integriteit en neurodegeneratie-genexpressie in perifere bloedmonsters met
behulp van transcriptoom- en proteoomprofilering.
9. Verificatie van geïdentificeerde genen en pathways met behulp van meer
gerichte methodes zoals RT-qPCR, massaspectrometrie en immunoassay.
10. Onderzoek naar de correlatie tussen de geïdentificeerde perifere
genexpressie en sociaal functioneren bij AD, SZ, MDD en HC.
Onderzoeksopzet
Dit is een naturalistische cross-sectionele studie van vier groepen. Drie
patiëntencohorten, 1) patiënten met waarschijnlijke (probable) AD, 2) patiënten
met SZ en 3) patiënten met MDD zullen worden bestudeerd, samen met 4) een
gezonde controlegroep, die qua leeftijdsverdeling en geslachtsverhouding
ongeveer overeenkomt met de SZ, AD, en MDD-groepen.
Ongeveer 40 deelnemers zullen worden gerekruteerd in elk van de AD-, SZ- en
MDD-groepen, samen met ongeveer 60 gezonde controles, wat resulteert in een
totaal van ongeveer 180 deelnemers.
Doorgaans zullen deelnemers het studiecentrum bezoeken voor een enkele
onderzoeksdag. Deze onderzoeksdag omvat een screening, vragenlijstmetingen,
gedragstesten, een bloedafname, de optionele installatie van BeHapp op de
telefoons van de deelnemers en een korte MRI en EEG sessie.
Allereerst zal er een pre-screening plaatsvinden. Het doel van de
e-mailcorrespondentie of het telefoongesprek voorafgaand aan de screening is om
het onderzoek te bespreken en vragen van potentiële deelnemers te beantwoorden,
en om vast te stellen hoe waarschijnlijk het is dat deelnemers in aanmerking
komen (d.w.z. dat ze voldoen aan de inclusie-/exclusiecriteria). Door het
uitvoeren van pre-screening via telefoon of e-mail willen we de last voor
potentiële deelnemers verminderen, door hen zoveel mogelijk te beletten het
studiecentrum te bezoeken om er vervolgens achter te komen dat ze niet in
aanmerking komen voor deelname, bijvoorbeeld het bepalen van voor de hand
liggende MRI contra-indicaties, zoals claustrofobie.
Deelnemers kunnen aangeven vermoeid te zijn tijdens de onderzoeksdag of
aangeven vanwege beperkingen in hun beschikbaarheid niet in staat te zijn om
alle vereiste activiteiten voor een onderzoeksdag te voltooien. In deze
gevallen wordt de deelnemer, indien hij dat wenst, uitgenodigd voor een groter
aantal onderzoeksdagen (bijvoorbeeld een apart bezoek voor de EEG- en MRI-scan)
om alle onderzoeksactiviteiten te voltooien. Het aantal onderzoeksdagen dat
nodig is om alle onderzoeksactiviteiten te voltooien, wordt bepaald door de
capaciteit van de deelnemer en wordt overgelaten aan het oordeel van de
onderzoeker. Alle studieactiviteiten worden bij voorkeur binnen één week
uitgevoerd. Geen enkele onderzoeksdag duurt langer dan 6 uur en, voor zover
mogelijk, wordt de volgorde van de studie-onderdelen constant gehouden voor
alle deelnemers. Voorafgaand aan de studieprocedure zal er een optionele
pre-screening plaatsvinden, hetzij online of via de telefoon.
De follow-up, waarbij op afstand gegevens worden verzameld met de BeHapp app,
zal maximaal 42 dagen (6 weken) vanaf de screening-/onderzoeksdag duren.
Deelnemers die hieraan toestemming verlenen worden aangemoedigd om gedurende
ten minste 28 dagen (4 weken) aan de follow-up mee te doen, om zo genoeg
gegevens te verzamelen voor een zinvolle analyse. Ze kunnen er echter voor
kiezen om elk moment te stoppen met de BeHapp app. In dat geval kunnen ze nog
steeds doorgaan met andere aspecten van de studie. Daarom is de maximale duur
van het onderzoek, als een deelnemer instemt met de installatie van BeHapp, 42
dagen.
Inschatting van belasting en risico
De potentiële voordelen van deelname aan het onderzoek zijn op korte termijn
laag. Deelnemers kunnen waarde hechten om aan onderzoek bij te dragen dat in de
toekomst kan leiden tot nieuwe behandelmethoden. De risico's van deelname aan
het onderzoek zijn echter ook laag. Er is enig risico verbonden aan de
bloedafnameprocedure, zoals blauwe plekken. Risico's verbonden aan MRI-scanning
worden geminimaliseerd door de onderzoeksdeelnemers voorafgaand aan elke scan
te screenen. Er zijn geen risico's verbonden aan de EEG meting, wel kan het
gepaard gaan met enige lichte ongemak van tijdelijke aard.
Publiek
C. de Ibiza 43
Madrid 28009
ES
Wetenschappelijk
C. de Ibiza 43
Madrid 28009
ES
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
Inclusiecriteria (MDD-, SZ- en AD-populaties)
- De patïent heeft het informed consent formulier ondertekend (inclusief datum)
voordat de studiespecifieke procedures worden uitgevoerd.
- De patiënt dient een betrouwbare onderzoekspartner te hebben met wie hij/zij
samenwoont of regelmatig contact mee heeft, die toestemming geeft om deel te
nemen aan het onderzoek en onderzoeksgegevens verstrekt (beperkt tot de
Neuropsychiatric Inventory voor AD-patiënten en het WHO Disability Assessment
Schedule (WHODAS) ) voor AD-, SZ- en MDD-patiënten).
- Niet sociaal teruggetrokken door externe omstandigheden (bijv. gebrek aan
toegang tot vervoer, landelijke locatie) of comorbide medische stoornis of
handicap (bijv. gehoorverlies, gebrek aan mobiliteit, gezichtsmisvorming).
- Patiënt en onderzoekspartner moeten de taal kunnen lezen, schrijven en
spreken waarin de metingen worden uitgevoerd.
- Tenzij anders vermeld zijn centraal zenuwstelsel (CZS) medicijnen voor de
behandeling van cognitieve problemen als gevolg van AD, symptomen van SZ of
MDD, en andere stabiele CZS-aandoeningen die dergelijke medicatie vereisen
toegestaan. Dit is op voorwaarde dat de patiënt gedurende ten minste 8 weken
voor aanvang van de studie een stabiel doseringsschema heeft gekregen, en er
verwacht wordt dat deze behandeling op een stabiele manier wordt voortgezet
tijdens de huidige studie. Ook psychologische behandelingen (bijv. cognitieve
gedragstherapie, interpersoonlijke psychotherapie en psychodynamische
psychotherapie) zijn toegestaan in dit onderzoek, ongeacht de frequentie en
duur, zolang deze behandeling naar verwachting stabiel blijft gedurende de duur
van het onderzoek.
- Patiënt is rechtshandig of tweehandig. Bij onduidelijkheid wordt de Edinburgh
Handedness Inventory gebruikt om te bepalen of de patiënt links- of
rechtshandig is.
Aanvullende inclusiecriteria - AD deelnemers
- Mannen en vrouwen van 50 tot 80 jaar (inclusief).
- Waarschijnlijke (probable) AD, die voldoet aan de criteria van het National
Institute on Aging (NIA) en de Alzheimer's Association (AA) (NIA-AA) voor
waarschijnlijke (probable) AD
- Mini-Mental State Examination (MMSE) score van 20 tot en met 26 (inclusief).
Aanvullende inclusiecriteria - SZ-deelnemers
- Patiënten zijn man of vrouw, 18-45 jaar (inclusief) met een vastgestelde
schizofrenie diagnose volgens de medische geschiedenis.
- Als de patiënt antipsychotica, anticholinergica of antidepressiva gebruikt,
moet de dosering stabiel zijn gedurende ten minste 8 weken voorafgaand aan de
start van het onderzoek.
- Een DSM-IV-diagnose van SZ met ten minste één bevestigde psychotische episode
maar niet langer dan 15 jaar ziekteduur (sinds de eerste datum van de
vastgestelde klinische diagnose van SZ). Het heeft echter de voorkeur, en wordt
actief aangemoedigd, om patiënten te includeren met een maximale ziekteduur van
10 jaar.
Aanvullende inclusiecriteria - MDD-deelnemers
- Man of vrouw, leeftijd 18-55 jaar, inclusief. Het heeft echter de voorkeur,
en wordt actief aangemoedigd, om patiënten van 45 jaar en jonger te includeren.
- Een primaire DSM-IV diagnose van MDD zonder psychotische kenmerken, bevestigd
door de medische geschiedenis. Proefpersonen met de diagnose comorbide
gegeneraliseerde angststoornis, sociale angststoornis, paniekstoornis,
slapeloosheid of specifieke fobie kunnen worden geïncludeerd.
- Voldoen aan de DSM-IV-criteria voor een huidige depressieve episode.
Aanvullende inclusiecriteria - HC-deelnemers
- Mannen en vrouwen, 18-80 jaar, inclusief (van vergelijkbare
leeftijdsverdeling en geslachtsverhouding als de AD-, SZ- en MDD-groepen).
- De deelnemer heeft het informed consent formulier ondertekend (inclusief
datum) voordat de studiespecifieke procedures worden uitgevoerd.
- De deelnemer moet de taal waarin psychometrische tests worden afgenomen
kunnen lezen, schrijven en spreken.
- Wordt als betrouwbaar beschouwd en is bereid alle studieprocedures uit te
voeren.
- Jongere en oudere gezonde controles zullen, voor zover mogelijk, worden
gerekruteerd uit vergelijkbare geografische locaties als die deelnemers in
respectievelijk de SZ- en AD-groepen (*zip-code matching*), om verschillen in
objectieve gegevens over sociale betrokkenheid aan te pakken (via de BeHapp
App) gedreven door woonlocatie.
- Deelnemer is rechtshandig of tweehandig. Bij onduidelijkheid wordt de
Edinburgh Handedness Inventory gebruikt om te bepalen of de deelnemer links- of
rechtshandig is.
- Deelnemer scoort ongeveer gemiddeld in de MMSE op basis van leeftijd en
opleidingsjaren in vergelijking met normatieve gegevens (niet meer dan 1 punt
onder het verwachte gemiddelde).
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Exclusiecriteria (MDD-, SZ- en AD-populaties)
Patiënten kunnen niet deelnemen aan het onderzoek als aan een van de volgende
exclusiecriteria is voldaan:
- Significante neurologische aandoening die het CZS aantast, anders dan AD, SZ
of MDD (bijv. andere vormen van dementie, ernstige infectie van de hersenen,
ziekte van Parkinson, epilepsie) zoals gedocumenteerd in het medisch dossier
van de patiënt, wat naar het oordeel van de onderzoeker van invloed kan zijn op
het vermogen van de patiënt om de onderzoeks-onderdelen te voltooien.
- Elke andere actuele psychiatrische diagnose, waaronder
persoonlijkheidsstoornissen, waarvoor volgens de medische geschiedenis andere
interventie nodig is dan voor AD, SZ en MDD en die naar het oordeel van de
onderzoeker van invloed kan zijn op het vermogen van de patiënt om de
onderzoeks-onderdelen te voltooien.
- Huidige ernstige of instabiele klinisch belangrijke systemische ziekte (bijv.
lever-, nier-, gastro-enterologische, respiratoire, cardiovasculaire,
endocrinologische, immunologische, hematologische of oculaire aandoeningen) die
naar het oordeel van de onderzoeker van invloed kunnen zijn op het vermogen van
de patiënt om de onderzoeks-onderdelen te voltooien.
- Geschiedenis van chronisch alcohol- of drugsmisbruik of afhankelijkheid in de
afgelopen 3 jaar.
- Heeft deelgenomen aan een onderzoeksstudie om symptomen van AD, SZ of MDD te
behandelen of heeft een onderzoeksgeneesmiddel gebruikt in de afgelopen 90
dagen (of 5 keer de halfwaardetijd van het onderzoeksgeneesmiddel, welke van
beide langer is). Daarnaast als deelnemers binnen 5 maanden voorafgaand aan
screening hebben deelgenomen aan twee of meer onderzoeken met een experimenteel
geneesmiddel.
- Naar het oordeel van de onderzoeker houdt de deelnemer zich in medisch
opzicht niet aan de behandeling van zijn/haar ziekte.
- Heeft binnen 6 weken voorafgaand aan de studiedag een medicijn voorgeschreven
gekregen dat het CZS kan beïnvloeden en dat naar het oordeel van de onderzoeker
het vermogen van de patiënt om de onderzoeks-onderdelen te voltooien kan
beïnvloeden.
- Heeft contra-indicaties voor MRI-onderzoek, waaronder claustrofobie, de
aanwezigheid van metalen (ferromagnetische) implantaten, zwangerschap of een
pacemaker die niet compatibel is met MRI-scanning.
- De deelnemer vormt, naar de mening van de onderzoeker, waarschijnlijk een
gevaar vorm voor zichzelf of voor anderen of wanneer de ernst van de ziekte hen
verhindert de studieprocedures af te ronden. Bij hoge suïcidaliteitsscores op
de QIDS neemt de onderzoeker contact op met de persoon die de deelnemer naar
het onderzoek heeft verwezen.
Aanvullende exclusiecriteria - AD-deelnemers
- Meerdere beroertes op basis van voorgeschiedenis en/of
beeldvormingsresultaten
- Een score van 4 of hoger op het globale item Parkinsonisme van de
Extrapyramidal Symptom Rating Scale (ESRS) (alleen relevant voor die patiënten
die momenteel antipsychotica gebruiken) .
- QIDS-SR16-score van >= 16
Aanvullende exclusiecriteria - SZ-deelnemers
Patiënten worden uitgesloten van het onderzoek als ze aan een van de volgende
criteria voldoen:
- Een score van 22 of meer op het totaal van de 7 PANSS (The Positive and
Negative Syndrome Scale) positieve symptomen factor items. De score van de
items P1 (wanen), P3 (hallucinatorisch gedrag), P6 (achterdocht) en G9
(ongebruikelijke gedachtes) voldoen aan de volgende eisen:
- Maximaal 2 van bovenstaande items hebben een score van 4.
- Alle van de bovenstaande items scoren minder dan 5.
- Naar het oordeel van de arts/onderzoeker, patiënten die, om welke reden dan
ook, als een gevaar voor zichzelf worden beschouwd.
- QIDS-SR16-score van >= 16
- Een score van 4 of hoger op het globale item Parkinsonism van de ESRS (alleen
relevant voor die SZ-patiënten die momenteel antipsychotica gebruiken).
Aanvullende exclusiecriteria - MDD-deelnemers
- Momenteel ontvangende van of op de wachtlijst voor derdelijnsbehandelingen ;
bijvoorbeeld elektroconvulsietherapie (ECT), transcraniële magnetische
stimulatie (TMS) of ketaminebehandeling.
Aanvullende exclusiecriteria - HC-deelnemers
- Huidige of voorgeschiedenis van Axis-I psychiatrische stoornis volgens
medische geschiedenis tijdens de screening.
- Deelnemer scoort >5 op de QIDS-SR16 (indicatief voor milde of ernstigere
depressie)
- Heeft op dit moment antidepressiva of anxiolytische medicatie nodig of heeft
het ooit nodig gehad, waaronder benzodiazepines (met uitzondering van het
niet-continue gebruik van medicijnen zoals zolpidem, zopiclon en eszopiclon die
bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt bij de behandeling van tijdelijke
slapeloosheid, op voorwaarde dat ze niet de avond voor de studiedag ingenomen
worden).
- Een significante neurologische aandoening of psychiatrische aandoening die
het CZS aantast en die gepaard gaat met cognitieve stoornissen of naar het
oordeel van de onderzoeker van invloed kan zijn op het vermogen van de patiënt
om de onderzoeks-onderdelen te voltooien.
- Heeft deelgenomen aan een onderzoeksstudie met een onderzoeksgeneesmiddel in
de afgelopen 90 dagen (of 5 keer de halfwaardetijd van het
onderzoeksgeneesmiddel, welke van de twee het langst is). Daarnaast als
deelnemers binnen 5 maanden voorafgaand aan screening hebben deelgenomen aan
twee of meer onderzoeken met een experimenteel geneesmiddel.
- Heeft binnen 6 weken voorafgaand aan de studiedag een medicijn voorgeschreven
gekregen dat het CZS kan beïnvloeden en dat naar het oordeel van de onderzoeker
het vermogen van de deelnemer om de onderzoeks-onderdelen te voltooien kan
beïnvloeden.
- Huidige ernstige of instabiele klinisch belangrijke systemische ziekte (bijv.
lever-, nier-, gastro-enterologische, respiratoire, cardiovasculaire,
endocrinologische, immunologische, hematologische of oculaire aandoeningen) die
naar het oordeel van de onderzoeker van invloed kunnen zijn op het vermogen van
de deelnemer om de onderzoeks-onderdelen te voltooien.
- Heeft contra-indicaties voor MRI-onderzoek, waaronder claustrofobie, de
aanwezigheid van metalen (ferromagnetische) implantaten, zwangerschap of een
pacemaker die niet compatibel is met MRI-scanning.
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL79569.029.21 |