Antisociaal gedrag heeft significante impact op de samenleving en heeft effect op personen met antisociaal gedrag zelf en hun omgeving in termen van interpersoonlijke, financiële en emotionele consequenties (Quinsey et al., 1998; Moffitt et al.,…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Persoonlijkheids- en gedragsstoornissen
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
De primaire onderzoeksparameter is differentiatie tussen personen met
antisociaal gedrag. Antisociaal gedrag wordt gemeten d.m.v. zelfrapportage
vragenlijsten (ESI, RPQ, PNR, SVO). Voorspellers van antisociaal gedrag zijn
volgens hypothese: trauma, mentaliserend vermogen, persoonlijkheid, en
callous-unemotional traits. Deze verspellers worden gemeten d.m.v.
zelfrapportage vragenlijsten (VBE, NEO-PI-R, SRP-III, PPI-R, SOMI en UPPS-P).
Mentaliserend vermogen wordt gemeten door middel van een interview over
gehechtheid, waarbij gescoord wordt voor mentaliserend vermogen (AAI, RFS), een
gecomputeriseerde taak (ERART) en een Virtual reality-taak (AC). Op basis van
de scoring op verschillende parameters zullen kenmerken van antisociale groepen
worden omschreven.
Secundaire uitkomstmaten
n.v.t.
Achtergrond van het onderzoek
Antisociaal gedrag kan worden omschreven als gedrag dat schade toebrengt aan
anderen en omvat gedrag dat de rechten van anderen aantast (Tuvblad & Beaver,
2013). Dit gedrag is het hoofdkenmerk van de Antisociale
Persoonlijkheidsstoornis (ASPD; APA, 2015), Gedragsstoornis en psychopathie
(APA, 2015; Hare, 2003) en kan samengaan met verschillende psychische
stoornissen, zoals cluster B persoonlijkheidsstoornissen, middelengebruik en
ADHD (Tuvblad et al., 2009; Rijckmans, Van Dam & Van den Bosch, 2020).
Antisociaal gedrag heeft significante impact op de samenleving en specifiek op
personen met antisociaal gedrag zelf en hun omgeving in termen van
interpersoonlijke, financiële en emotionele consequenties (Quinsey et al.,
1998; Moffitt et al., 2002; Van Dam, Rijckmans & Van den Bosch, 2020).
Antisociaal gedrag is vaak een exclusiecriteria voor deelname aan behandeling
en daarnaast voor participatie in wetenschappelijk onderzoek. Dit beïnvloedt
het begrip van antisociaal gedrag en leidt tot het feit dat evidence-based
behandelingen schaars zijn voor deze doelgroep. Ook beperkt dit de
wetenschappelijke ondersteuning voor bestaande behandelingen (Rijckmans, Van
Dam & Van den Bosch, 2020; Van den Bosch et al., 2018).
Menig literatuur is gepubliceerd met betrekking tot theorieën over het ontstaan
en de instandhouding van antisociaal gedrag. Deze theorieën omschrijven
verschillende verklarende factoren. Echter, de wetenschappelijke ondersteuning
voor deze modellen blijft onderwerp van discussie, wat leidt tot het ontbreken
van een algemeen geaccepteerd model (Hamilton et al., 2015). Een reden voor
deze tegenstrijdige bevindingen en gebrek aan een algemeen geaccepteerd model
voor antisociaal gedrag is mogelijk de heterogeniteit van antisociaal gedrag en
de verschillende wegen die tot dit gedrag leiden (Rutter et al., 1997; Curtis,
2016; Burt et al., 2011). Antisociaal gedrag wordt verschillend gedefinieerd in
de literatuur, wat leidt tot conceptuele verwarring.
Een manier om een beter conceptueel begrip te krijgen van antisociaal gedrag is
om te starten met het begrijpen van prosociaal gedrag. Hierbij kan worden
afgevraagd waarom de meeste mensen zich prosociaal gedragen en bereid zijn om
samen te werken en empathisch om te gaan met anderen. Prosociaal gedrag omvat
'zorg om anders' welbevinden, empathisch (...) en moreel gedrag, opluchting bij
het verminderen van lijden bij anderen, stress bij het veroorzaken van leed en
de capaciteit om spijt en schuld te ervaren' (Gilbert & Basran, 2019).
Antisociaal gedrag kan dan ook omschreven worden als het ontbreken van
prosociale vaardigheden en het betrokken raken in prosociale relaties met
anderen.
Een invloedrijke theorie gebaseerd op de evolutietheorie, de 'reciprocal
altruism theory', verklaart waarom de meeste mensen prosociaal gedrag vertonen
(Trivers, 1971). Deze theorie stelt dat altruïsme gezien kan worden als een
daad om andere personen te helpen, terwijl deze daad bepaalde kosten met zich
meebrengt. Altruïsme kan voortbestaan wanneer het voordelig is om deze kosten
te maken, omdat er een kans is dat, in een tegenovergestelde situatie, de
ontvanger altruïstisch kan handelen richting de persoon die hem in eerste
instantie hielp. Meer specifiek kan worden gezegd dat altruïstisch gedrag
relatief kleine kosten voor de gever met zich meebrengt, maar grote voordelen
heeft voor de ontvanger. Dit gedrag kan behulpzaam zijn om te overleven in een
sociale omgeving (Trivers, 1971).
Centrale processen voor een beter begrip van prosociaal gedrag zijn vertrouwen
en wederkerigheid (Nowak, 2006; Walker & Ostrom, 2009; Balliet & Van Lange,
2013). Ibáñez en collega's (2016) opperden dat mensen prosociaal gedrag laten
zien als ze de wederpartij vertrouwen en begrijpen hoe ze zich wederkerig
kunnen gedragen tegenover de ander. In aansluiting hierop kan antisociaal
gedrag verklaard worden vanuit een gebrek aan vertrouwen en een gebrek in het
vermogen om wederkerig te handelen. Desalniettemin betekent het plaatsen van
vertrouwen en wederkerigheid als centrale factoren in het verklaren van
antisociaal gedrag in het huidige onderzoek niet dat andere factoren, zoals IQ
(Loney et al., 1998; Lykken, 1995; Ribera et al., 2019) en impulsiviteit (Mann
et al., 2017; Swann et al., 2009) minder relevant zijn in het verklaren van
antisociaal gedrag. Dit onderzoek focust echter op het inzichtelijk maken van
centrale factoren die leiden tot antisociaal gedrag in het licht van prosociaal
gedrag, namelijk vertrouwen en wederkerigheid.
De mate van vertrouwen naar anderen hangt af van verschillende factoren, zoals
eerdere ervaringen met vertrouwen in een sociale omgeving en de vaardigheid om
signalen van vertrouwen te kunnen detecteren (Thielmann & Hilbig, 2015).
Personen kunnen verschillen in de mate waarin ze anderen vertrouwen als gevolg
van attributiefouten in het detecteren van signalen van vertrouwen of
wantrouwen (bijv. gezichtskenmerken) en als gevolg van eerdere negatieve
ervaringen met vertrouwen (bijv. interpersoonlijk trauma). Een mogelijke
verklaring voor gebrek aan prosociaal gedrag is dan ook dat antisociaal gedrag
het gevolg is van een negatieve voorspelling van de mate waarin de ander kan
worden vertrouwd (ook wel vijandigheidsbias genoemd). In lijn met deze
onderzoeksbevindingen wordt verwacht dat traumatische ervaringen met betrekking
tot geschaad vertrouwen, met als gevolg het sneller (mis)detecteren van
vijandigheid, kan worden gezien als één van de centrale factoren in de
ontwikkeling van antisociaal gedrag.
Wederkerigheid daarentegen is een component van sociaal functioneren en omvat
de vaardigheid om relaties te initiëren en te continueren en om prosociaal
gedrag te kunnen laten zien (Ayaz et al., 2013). Wederkerigheid vereist zowel
de vaardigheid als de wil om prosociaal gedrag te vertonen (Van Doesem, Van
Lange & Van Lange, 2013). De vaardigheid om prosociaal gedrag te vertonen omvat
de vaardigheid om de mentale staat (overtuigingen, intenties en verlangens) van
jezelf en anderen te begrijpen en daarbij het begrip dat deze mentale staat
tussen personen kan verschillen (Van Doesem, Van Lange & Van Lange, 2013). Deze
vaardigheden worden ook wel 'mentaliserend vermogen' genoemd. Een verminderd
mentaliserend vermogen, hypomentaliseren, omvat een verminderd bewustzijn van
de mentale staat van jezelf en anderen en kan beïnvloed worden door zowel
genetische- (bijv. impulsiviteit en IQ) als omgevingsfactoren (bijv. emotionele
of fysieke verwaarlozing). Antisociaal gedrag wordt in de literatuur ook wel
gerelateerd aan een verminderde capaciteit om andermans perspectief in te nemen
en een mentale staat aan anderen toe te schrijven (Newbury-Helps, Feigenbaum &
Fonagy, 2017). Een verminderd mentaliserend vermogen, hypomentaliseren, wordt
dan ook gezien als mogelijke tweede centrale factor in de ontwikkeling van
antisociaal gedrag.
Alhoewel vertrouwen en wederkerigheid centrale processen lijken in de
ontwikkeling en continuering van antisociaal gedrag, lijkt een kleine groep
personen met antisociaal gedrag naast een verminderd mentaliserend vermogen ook
een hoge mate van harteloosheid en emotieloosheid (hierna: callous-unemotional
traits) te laten zien. In tegenstelling tot de bovengenoemde getraumatiseerde
personen lijken deze personen minder bedreiging te ervaren (onbevreesdheid;
Hicks et al., 2004). Er kan worden verondersteld dat een kleine groep een
genetische predispositie heeft voor callous-unemotional traits, welke tezamen
met onbevreesdheid, leidt tot planmatig antisociaal gedrag. Een zeer hoge mate
van callous-unemotional traits tezamen met verminderd mentaliserend vermogen,
kan dan ook worden verondersteld als derde centrale factor in de ontwikkeling
van antisociaal gedrag.
De vraag kan worden gesteld waarom alleen een specifieke groep individuen met
een hoge mate van wantrouwen, een verminderd mentaliserend vermogen en/of hoge
mate van callous-unemotional traits, antisociaal gedrag laten zien. Er zijn
immers ook personen met een hoge mate van wantrouwen die meer
conflictvermijdend zijn in plaats van antisociaal gedrag vertonen. Een
mogelijke verklarende factor voor antisociaal gedrag is de persoonlijkheidstrek
Antagonisme. Antagonisme omvat iemands oriëntatie richting zijn/haar omgeving,
wat strekt van een vijandige tot vriendelijke interpersoonlijke focus.
Antagonisme kan omschreven worden als het toekennen van weinig waarde aan
interpersoonlijk contact en het opofferen van harmonie voor persoonlijke doelen
(Lynam & Miller, 2019). De mate van antagonisme kan beïnvloed worden door
genetische- en omgevingsfactoren (Jones, Miller & Lynam, 2011). In het huidige
onderzoek wordt de mate van antagonisme gezien als fundamentele component voor
de ontwikkeling van antisociaal gedrag. We veronderstellen dat niet alleen
wantrouwen of een verminderd mentaliserend vermogen leidt tot antisociaal
gedrag, maar dat de combinatie van deze factoren met een antagonistische
persoonlijkheid leidt tot gedrag dat wetten en sociale normen overschrijdt.
Mogelijk leidt een meer antagonistische persoonlijkheid tot de neiging om,
bijvoorbeeld, een vecht-reactie laten laten zien in plaats van
interpersoonlijke conflicten te vermijden.
Gezien vertrouwen en wederkerigheid kunnen worden opgevat als centrale
processen voor prosociaal gedrag, wordt een conceptueel kader voorgesteld
waarin twee wegen leiden tot antisociaal gedrag, namelijk antisociaal gedrag
als gevolg van (1) wantrouwen als gevolg van traumatische ervaringen (2) een
verminderde capaciteit om wederkerig te zijn als gevolg van een verminderd
mentaliserend vermogen, al dan niet in combinatie met een hoge mate van
callous-unemotional traits. Deze voorgestelde structuur is niet bedoeld om te
dienen als een strikte afscheiding tussen personen met antisociaal gedrag, maar
als dimensionale kader waar individuen verschillen in de mate waarin een
specifieke factor bijdraagt aan de ontwikkeling van antisociaal gedrag. Dit
betekent dat een individu zowel een hoge mate van wantrouwen kan ervaren,
evenals een verminderde capaciteit kan hebben om te mentaliseren, welke beide
kunnen leiden tot antisociaal gedrag, of wellicht elkaar zelfs kunnen
versterken. Dit kader is bedoeld om meer inzicht te geven in verschillende
wegen die kunnen leiden tot antisociaal gedrag om verdere implicaties te maken
voor vervolgonderzoek. Bovenal is dit kader bedoeld om individuele
diagnostische processen van antisociaal gedrag te ondersteunen om vervolgens
therapeutische interventies te kunnen aanpassen aan specifieke antisociale
structuren.
Centrale onderzoeksvraag: in welke categorieën kan antisociaal gedrag worden
onderscheiden gezien factoren die bijdragen aan de ontwikkeling en
instandhouding van antisociaal gedrag?
1a. In welke mate zijn traumatische ervaringen gerelateerd aan antisociaal
gedrag en wordt deze relatie gemedieerd door hypermentaliseren?
1b. Wordt de relatie tussen hypermentaliseren en antisociaal gedrag gemodereerd
door persoonlijkheidstrekken?
2a. In welke mate is hypomentaliseren gerelateerd aan antisociaal gedrag en
wordt deze relatie gemodereerd door persoonlijkheidstrekken?
2b. In welke mate is callous-unemotionality gerelateerd aan antisociaal gedrag
en wordt deze relatie gemedieerd door hypomentaliseren?
2c. Wordt de relatie tussen hypomentaliseren en antisociaal gedrag gemodereerd
door persoonlijkheidstrekken?
Doel van het onderzoek
Antisociaal gedrag heeft significante impact op de samenleving en heeft effect
op personen met antisociaal gedrag zelf en hun omgeving in termen van
interpersoonlijke, financiële en emotionele consequenties (Quinsey et al.,
1998; Moffitt et al., 2002; Rijckmans, Van Dam & Van den Bosch, 2020).
Antisociaal gedrag is vaak een exclusiecriteria voor deelname aan behandeling
en daarnaast voor participatie in wetenschappelijk onderzoek. Dit beïnvloedt
het begrip van antisociaal gedrag en leidt tot het feit dat evidence-based
behandelingen schaars zijn voor deze doelgroep. Ook beperkt dit de
wetenschappelijke ondersteuning voor bestaande behandelingen (Rijckmans, Van
Dam & Van den Bosch, 2020; Van den Bosch et al., 2018).
Menig literatuur is gepubliceerd met betrekking tot theorieën over het ontstaan
en de instandhouding van antisociaal gedrag. Deze theorieën omschrijven
verschillende verklarende factoren. Echter de wetenschappelijke ondersteuning
voor deze modellen blijft onderwerp van discussie, wat leidt tot het ontbreken
van een algemeen geaccepteerd model (Hamilton en collega's, 2015).
In deze onderzoekslijn onderzoeken we een nieuw conceptueel kader, gebaseerd op
bestaand onderzoek, om meer inzicht te krijgen in de verschillende wegen die
leiden naar antisociaal gedrag. Een beter begrip van de ontwikkeling en
instandhouding van antisociaal gedrag geeft een basis voor het ontwikkelen van
gedegen diagnostische- en behandelprogramma's voor antisociaal gedrag.
Specifiek is dit kader bedoeld om diagnostische processen naar antisociaal
gedrag op individu-niveau te ondersteunen door te kunnen differentiëren binnen
antisociaal problematiek. Dit kan vervolgens leiden tot het aanpassen van
therapeutische interventies op het niveau van de individu.
Onderzoeksopzet
Cross-sectioneel onderzoek met dataverzameling m.b.t. antisociaal gedrag en
factoren die bijdragen aan het ontstaan en in standhouden van antisociaal
gedrag in de (forensische) geestelijke gezondheidszorg.
Inschatting van belasting en risico
De verwachte belasting is primair tijd. De afnameduur van het eerste deel (a +
b) wordt geschat op 3-4 uur per participant per meting (voor een selecte groep
kan een tweede afname ingepland worden (1 uur afnametijd). Participanten zullen
gevraagd worden naar traumatische levenservaringen, wat kan leiden tot
tijdelijke emotionele gevoelens.
Participanten ontvangen voor de eerste testafname een vergoeding van 40 euro.
Participanten die worden uitgenodigd voor de tweede afname (selecte groep)
ontvangt voor deze afname een vergoeding van 20 euro.
Publiek
Professor Cobbenhagenlaan 125
Tilburg 5037 DB
NL
Wetenschappelijk
Professor Cobbenhagenlaan 125
Tilburg 5037 DB
NL
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
1. Leeftijd tussen 18 en 65 jaar
2. Diagnose van psychiatrische stoornis (in behandeling in een klinische of
ambulante GGZ setting)
3. Laat minimaal één van de volgende vormen van antisociaal gedrag zien,
gescreend door de Externalizing Spectrum Inventory: a) sociale agressie b)
regelbrekend gedrag c. fysieke agressie
4. Participanten zijn bekend met antisociaal gedrag voor minimaal 1 jaar en het
antisociale gedrag is ook zichtbaar buitenom acute episodes van psychiatrische
stoornissen (zoals psychose of middelengebruik).
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
1. Antisociaal gedrag is primair gerelateerd aan een acute episode van een
psychiatrisch stoornis (bijv. psychose, verslaving)
2. Floride psychotisch
3. Actuele (para)suïcidale ideatie
4. Analfabetisme
5. Nederlandse taal niet machtig
Note: participanten met (een verleden met) epileptische klachten kunnen
deelnemen aan de studie, maar kunnen niet deelnemen aan de Virtual
Reality-taak.
Opzet
Deelname
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CCMO | NL76121.028.21 |