Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-510799-19-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Plasmacelneoplasmata
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Aanbevolen dosis en behandelschema in Deel 1:
Bepaling van de maximaal verdragen doses (MTD's) en/of de aanbevolen fase
2-doses (RP2D) van CC-220 als monotherapie, in combinatie met DEX, en in
combinatie met DEX en daratumumab (C220Dd), in combinatie met DEX en bortezomib
(C220Vd) en in combinatie met DEX en carfilzomib (CC-220Kd).
Totale respons (ORR) in Cohort D:
Tumorrespons, met inbegrip van progressieve ziekte (PD) volgens de Uniforme
Responscriteria van de International Myeloma Working Group (IMWG) (Kumar, 2016)
met CC-220 in combinatie met DEX.
Secundaire uitkomstmaten
Secundair
Veiligheid: Type, frequentie, ernst en intensiteit van ongewenste voorvallen
(AE's) (en AE's van speciaal belang) en verband tussen AE's en onderzoeksmiddel
Percentage zeer goede partiële respons (VGPR) of beter : tumor respons,
inclusief progressieve ziekte (PD) volgens de Uniform Response Criteria van de
International Myeloma Working Group (IMWG) (Kumar, 2016) voor proefpersonen die
VGPR of beter hebben bereikt.
Totale respons (ORR) Tumorrespons, met inbegrip van progressieve ziekte (PD)
overeenkomstig de Uniform Response Criteria van de IMWG (International Myeloma
Working Group) (Kumar, 2016) voor proefpersonen die PR of beter hebben bereikt.
Tijd tot respons (TTR) Tijd van patiëntregistratie tot de eerste documentatie
van respons (partiële respons [PR] of groter)
Duur van respons (DoR) Tijd van de eerste documentatie van respons (PR of
groter) tot eerste documentatie van PD
Progressievrije Overleving (PFS) Tijd vanaf de eerste dosis onderzoeksmedicatie
(IP) naar de eerste documentatie van PD of overlijden, welke oorzaak dan ook
eerder voorkomt
Algemeen overleving in Deel 2 RRMM-cohorten. Tijd vanaf de eerste dosis IP tot
overlijden door een of ander oorzaak
Farmacokinetische parameters PK van CC-220, en, indien van toepassing, zijn
R-enantiomeer CC-17195 in plasma, bv. (AUC(TAU), Cmax, Tmax.
Verkennend Raadpleeg voor de verkennende parameters het protocol, tabel 8.
Achtergrond van het onderzoek
Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-510799-19-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
Doel van het onderzoek
Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-510799-19-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
Onderzoeksopzet
Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-510799-19-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
Onderzoeksproduct en/of interventie
Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-510799-19-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
Inschatting van belasting en risico
Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-510799-19-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
Publiek
Morris Avenue 86
Summit NJ 07901
US
Wetenschappelijk
Morris Avenue 86
Summit NJ 07901
US
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
1. De proefpersoon is >= 18 jaar oud ten tijde van ondertekening van het
informatie- en toestemmingsformulier (ICF).
2. De proefpersoon moet een ICF begrijpen en vrijwillig ondertekenen voordat er
onderzoeksgerelateerde beoordelingen/procedures worden uitgevoerd.
3. De proefpersoon is bereid en in staat om zich te houden aan het bezoekschema
van het onderzoek en andere vereisten van het protocol.
4. Alle proefpersonen in RRMM-cohorten moeten een gedocumenteerde diagnose van
MM en een meetbare ziekte hebben gedefinieerd als a) M-eiwit (elektroforese van
eiwitten in serum en/of urine (sPEP of uPEP)): sPEP >= 0,5 g/dl of uPEP >= 200
mg/24 uur en/of b) lichteketen-MM zonder meetbare ziekte in serum of urine:
serumimmunoglobulinevrije lichte keten >= 10 mg/dl (100 mg/l) en abnormale
verhouding serumimmunoglobuline-kappavrije/-lambdavrije lichte ketens.
5. Proefpersonen in Cohort A, B, C, E, G1 en G2 moeten ten minste 2 eerdere
behandelschema's voor myeloom hebben gevolgd (NB: inductie met of zonder
beenmergtransplantaat en met of zonder onderhoudsbehandeling wordt beschouwd
als één behandelschema). Proefpersonen in Cohort F moeten ten minste 1 eerder
behandelschema voor myeloom hebben gevolgd. Proefpersonen in Cohort D en I
moeten ten minste 3 eerdere behandelschema*s voor myeloom hebben gevolgd
6. Alle proefpersonen in RRMM-cohorten moeten een eerdere behandeling met ten
minste 2 opeenvolgende cycli van een behandelschema met lenalidomide of
pomalidomide hebben gevolgd. Proefpersonen in Cohort D moeten ten minste 3
eerdere behandelschema*s voor myeloom hebben gevolgd.
7. Alle proefpersonen in RRMM-cohorten moeten een eerdere behandeling met ten
minste 2 opeenvolgende cycli van een proteasoomremmer of een behandelschema met
daarin een proteasoomremmer hebben gevolgd.
8. Voor deel 2 RRMM-cohorten (Cohort C, D en I) moeten alle proefpersonen een
voorafgaande behandeling hebben ontvangen met ten minste 2 opeenvolgende cycli
van een CD38-antistof of een behandelschema met daarin een CD38-antistof.
9. Alle proefpersonen in RRMM-cohorten moeten gedocumenteerde ziekteprogressie
hebben op of binnen 60 dagen na de laatste dosis van hun laatste
myeloomtherapie. Proefpersonen die CAR-T-therapie hadden als hun laatste
myeloomtherapie moeten gedocumenteerde ziekteprogressie hebben.
10. Een ECOG (Eastern Cooperative Oncology Group)-performancestatusscore van 0,
1 of 2 hebben
11. Een vrouw die een kind kan krijgen (FCBP), is een vrouw die: 1) op enig
moment de menarche heeft bereikt, 2) geen hysterectomie of bilaterale
oöforectomie heeft ondergaan, of 3) niet van nature postmenopauzaal is
(amenorroe na kankertherapie sluit zwangerschapstransactiepotentieel niet uit)
gedurende ten minste 24 opeenvolgende maanden (dat wil zeggen, menstruatie in
de voorgaande 24 opeenvolgende maanden) en zij moet:
a. Twee negatieve zwangerschapstesten hebben zoals geverifieerd door de
onderzoeker vóór aanvang van de studiebehandeling. Ze moet ermee instemmen
voortdurend zwangerschapstest te laten doen tijdens het verloop van het
onderzoek en na afloop van de studiebehandeling. Dit geldt zelfs als de patiënt
daadwerkelijke onthouding van heteroseksueel contact beoefent.
b. Ofwel zich verplichten tot echte onthouding van heteroseksueel contact (dat
maandelijks moet worden beoordeeld en in de brondocumenten genoteerd) of
overeenstemmen te gebruiken en te kunnen voldoen aan twee vormen van
anticonceptie: een zeer effectief en een extra effectieve (barrière) maatstaaf
van anticonceptie zonder onderbreking 28 dagen vóór de aanvang van het innemen
van de onderzoeksmiddel, tijdens de studiebehandeling (met inbegrip van
dosisonderbrekingen), en gedurende ten minste 28 dagen na de laatste dosis
CC-220, 90 dagen na de laatste dosis DARA (voor Cohorten E en K), of 7 maanden
na de laatste dosis BTZ (voor Cohort F, J1 en J2) of 6 maanden na de laatste
dosis CFZ (voor Cohorten G1 en G2), afhankelijk van wat langer is.
12. Mannelijke proefpersonen moeten: a. Daadwerkelijke onthouding beoefenen
(wat maandelijks moet worden beoordeeld en in de brondocumenten genoteerd) of
ermee instemmen een condoom te gebruiken tijdens seksueel contact met een
zwangere vrouw of een vrouw die een kind kan krijgen tijdens deelname aan het
onderzoek, tijdens dosisonderbrekingen en gedurende ten minste 90 dagen na de
laatste dosis van de studiebehandeling, 4 maanden na de laatste dosis BTZ (voor
Cohort F, J1 en J2), of 3 maanden na de laatste dosis CFZ (voor Cohorten G1 en
G2), afhankelijk van wat langer is; zelfs als ze een succesvolle vasectomie
hebben ondergaan. * Daadwerkelijke onthouding is aanvaardbaar als dit aansluit
op de verkozen en gebruikelijke levensstijl van de proefpersoon. [Periodieke
onthouding, zoals de kalender-, ovulatie-, symptothermale en
postovulatiemethode, en coïtus interruptus zijn geen aanvaardbare
anticonceptiemethoden.]
13. Mannen moeten ermee instemmen geen sperma te doneren zolang ze de
studiebehandeling krijgen, tijdens dosisonderbrekingen en gedurende tenminste
90 dagen na de laatste dosis van de studiebehandeling.
14. Alle proefpersonen moeten ermee instemmen geen bloed te doneren zolang ze
de studiebehandeling krijgen, tijdens dosisonderbrekingen en gedurende
tenminste 28 dagen na de laatste dosis van de studiebehandeling.
15. Alle mannelijke en vrouwelijke proefpersonen moeten zich houden aan alle
eisen bepaald in het programma ter preventie van zwangerschap. Zie bijlage D
voor CC-220 programma ter preventie van zwangerschap voor proefpersonen in
klinische onderzoeken
16. Proefpersonen in Cohort D moeten een eerdere behandeling met ten minste
twee opeenvolgende cycli van een behandelschema met glucocorticoïd hebben
gevolgd.
17. Proefpersonen in Cohort D moeten refractair zijn voor een immunomodulerend
middel, een proteasoomremmer, een glucocorticoïd en een CD38-antistof.
Refractair wordt gedefinieerd als ziekte die niet-responsief is op therapie
(falen om een minimale respons te bereiken of progressieve ziekte tijdens de
therapie) of verergert binnen 60 dagen na de laatste dosis.
18. Proefpersonen in cohort I moeten eerder behandeld zijn met BCMA-gerichte
therapie.
Aanvullende inclusiecriteria voor Deel 2 Cohorten J1 en J2 (CC-220 + BTZ + DEX
in NDMM) en K (CC-220 + DARA + DEX in NDMM):
19. Proefpersoon moet gedocumenteerde diagnose hebben met eerder onbehandelde
symptomatische MM zoals gedefinieerd door de onderstaande criteria (Rajkumar,
2016):
• MM diagnostische criteria;
- Klonale beenmergplasmacellen >= 10% of door middel van biopsie bewezen bot- of
extramedullair plasmacytoom.
- En een of meer van de volgende myeloom-definiërende gebeurtenissen:
o een of meer van de volgende myeloom-gerelateerde orgaandisfunctie (ten minste
een van de volgende);
* [C] Calcium verhoogd (serumcalcium > 0,25 mmol/l [> 1 mg/dl] hoger dan de
bovengrens van het laboratoriumnormaal of > 2,75 mmol/l [> 11 mg/dl])
* [R] Nierinsufficiëntie (serumcreatinine > 2 mg/dl [> 177 µmol/l] of
creatinineklaring < 40 ml/min)
* [A] Anemie (hemoglobine van < 10 g/dl of > 2 g/dl onder de ondergrens van het
laboratoriumnormaal)
* [B] Botlaesies (lytisch of osteopenisch) een of meer botlaesies op
radiografie van het skelet, computertomografie (CT) of positron emission
tomografie (PET)/CT
o een of meer van de volgende biomarkers van maligniteit:
* Percentage klonale beenmergplasmacellen van >= 60%
* Abnormale verhouding vrij lichte ketens (FLC) in serum van >= 100 (betrokken
kappa) of < 0,01 (betrokken lambda) en betrokken FLC-niveau moet >= 100 mg/l zijn
* >1 focale laesie gedetecteerd door middel van magnetic resonance imaging
(MRI) (ten minste 5 mm groot)
EN meetbare ziekte hebben, zoals bepaald door centraal laboratorium,
gedefinieerd door een van de volgende waarden:
• Immunoglobuline (Ig)G myeloom: M-proteïneniveau >= 1,0 g/dl in serum of
M-proteïneniveau >= 200 mg/24 uur in urine; of
• IgA, IgM, I
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
1. De proefpersoon heeft een ernstige medische aandoening, afwijkend
laboratoriumresultaat of psychiatrische ziekte die hem/haar zou verhinderen om
deel te nemen aan het onderzoek
2. De proefpersoon heeft een aandoening, met inbegrip van de aanwezigheid van
afwijkende laboratoriumresultaten, die een onaanvaardbaar risico voor de
proefpersoon zou opleveren als hij/zij zou deelnemen aan het onderzoek
3. De proefpersoon heeft een aandoening die de interpretatie van de
onderzoeksgegevens zou kunnen verstoren
4. De proefpersoon heeft niet-secreterend multipel myeloom
5. Proefpersonen met plasmacelleukemie of amyloïdose
6. Een van de volgende afwijkende laboratoriumresultaten · Absoluut aantal
neutrofielen (ANC) < 1.000/µl · Aantal bloedplaatjes < 75.000/µl voor Deel1.
Voor Deel 2; aantal bloedplaatjes < 75.000/µl voor proefpersonen bij wie < 50%
van de beenmergcellen met celkern plasmacellen zijn; anders aantal
bloedplaatjes <50.000/µl (transfusies zijn niet toegestaan om het minimale
aantalä bloedplaatjes te bereiken). Gecorrigeerd serumcalcium >13,5 mg/dl (>3,4
mmol/l) · Serumglutamaatoxaalacetaattransaminase
(SGOT)/aspartaataminotransferase (ASAT) of serumglutamaatpyruvaattransaminase
(SGPT)/alanineaminotransferase (ALAT) >= 2,0 x de bovengrens van de
normaalwaarde (ULN) · Totale bilirubine en alkalische fosfatase in serum > 1,5
x ULN · Proefpersonen die ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring [CrCl]
< 30 ml/min) hebben of die dialyse nodig hebben, worden uitgesloten
7. Proefpersonen met perifere neuropathie >= graad 2
8. Proefpersonen met een ziekte van het maagdarmkanaal die de absorptie van
CC-220 aanzienlijk kan beïnvloeden
9. Proefpersonen met een voorgeschiedenis van andere maligne aandoeningen dan
MM, tenzij de proefpersoon >= 5 jaar vrij is geweest van de aandoening, met
uitzondering van de volgende niet-invasieve maligne aandoeningen: ·
Basaalcelcarcinoom van de huid · Plaveiselcelcarcinoom van de huid · Carcinoma
in situ van de baarmoederhals · Carcinoma in situ van de borst · Incidentele
histologische bevindingen van prostaatkanker zoals T1a of T1b op basis van de
tumor/lymfeklier/metastase (TNM)-classificatie van maligne tumoren of
prostaatkanker die curatief is
10. Een proefpersoon met een voorgeschiedenis van anafylaxie of
overgevoeligheid voor thalidomide, lenalidomide, pomalidomide, DEX, daratumumab
(voor Cohorten E en K), bortezomib (voor Cohorten F, J1 en J2) of carfilzomib
(voor Cohorten G1 en G2) Een proefpersoon met een bekende of vermoede
overgevoeligheid voor de hulpstoffen in de formulering van CC-220, DEX,
daratumumab (voor Cohorten E en K), bortezomib (voor Cohorten F, J1 en J2) of
carfilzomib (voor Cohorten G1 en G2)
11. Contra-indicaties voor het gebruik van andere behandelschema*s,
overeenkomstig lokale voorschrijfinformatie
12. Een proefpersoon die een van de volgende behandelingen heeft ondergaan
binnen de laatste 14 dagen vóór de start van het onderzoeksmiddel: ·
Plasmaferese · Zware operatie (zoals bepaald door de onderzoeker) · Andere
bestralingstherapie dan lokale therapie voor botlaesies die verband houden met
MM · Gebruik van een systemische medicamenteuze therapie voor myeloom
13. Een proefpersoon die is behandeld met een onderzoeksmiddel (d.w.z. een
middel die niet in de handel verkrijgbaar is) binnen 28 dagen of 5
halfwaardetijden (afhankelijk van wat het langste is) vóór de start van het
onderzoeksmiddel. Niet van toepassing voor proefpersonen die CAR-T als laatste
eerdere behandelschema hebben gevolgd.
14. Een proefpersoon met een van de volgende aandoeningen of bevindingen: ·
Klinisch significante afwijking op het elektrocardiogram (ECG) bij de screening
· Congestief hartfalen (New York Heart Association klasse III of IV) ·
Myocardinfarct binnen 12 maanden vóór de start van het onderzoeksmiddel ·
Onstabiele of slecht gereguleerde angina pectoris, met inbegrip van de
Prinzmetal-variant van angina pectoris
15. Een proefpersoon die momenteel immunosuppressiva gebruikt of die heeft
gebruikt binnen 14 dagen vóór de eerste dosis van het onderzoeksmiddel.
Uitzonderingen op dit exclusiecriterium zijn: · Intranasale, geïnhaleerde,
topische steroïden of lokale injecties met steroïden (bv. intra-articulaire
injectie) · Systemische corticosteroïden bij fysiologische doses die niet hoger
zijn dan 10 mg/dag prednison of equivalent · Steroïden als premedicatie voor
overgevoeligheidsreacties (bv. premedicatie voor CT-scan)
16. Een proefpersoon die een sterke remmer of inductor van CYP3A4/5 heeft
genomen inclusief grapefruit, St. John's Wort of verwante producten binnen twee
weken vóór toediening en tijdens het onderzoek.
17. Een proefpersoon die positief heeft getest voor hiv (humaan
immunodeficiëntievirus), chronische of actieve hepatitis B of actieve hepatitis
A of C
18. Een proefpersoon die niet in staat of niet bereid is de
trombo-embolieprofylaxe die verplicht is volgens het protocol te ondergaan
19. Een proefpersoon die een vrouw is die zwanger is, borstvoeding geeft of van
plan is zwanger te worden tijdens haar deelname aan het onderzoek
Bijkomende exclusiecriteria voor Cohorten E en K (CC-220 + DARA + DEX):
20. De proefpersoon heeft bekende chronische COPD (Chronic Obstructive
Pulmonary Disease) met een geforceerd expiratoir volume in 1 seconde (FEV1) van
50% van de voorspelde normaalwaarde. NB Het testen van het geforceerd
expiratoir volume (FEV1) is vereist voor proefpersonen met vermoedelijke COPD,
en proefpersonen moeten worden uitgesloten als FEV1 < 50% van de voorspelde
normaalwaarde is
21. De proefpersoon is eerder behandeld met allogene stamceltranspantatie of is
binnen 12 weken vóór registratie behandeld met autologe stamceltransplantatie
(ASCT)
22. De proefpersoon is bekend met matige of ernstige aanhoudende astma of met
ongereguleerde astma ongeacht de classificatie
Bijkomende exclusiecriteria voor Cohorten F, J1 en J2 (CC-220 + BTZ + DEX):
23. Proefpersoon met een acute diffuse infiltratieve pulmonale en pericardiale
aandoening
Bijkomende exclusiecriteria voor Cohorten G1 en G2 (CC-220 + CFZ + DEX):
24. Linkerventrikelejectiefractie (LVEF) <45% vastgesteld aan de hand van een
echocardiogram (ECHO) of hartscintigrafie (MUGA) en/of een ECG met gecorrigeerd
QT-interval (QTc) van >470 milliseconden bij de screening
25. Ongecontroleerde hypertensie of ongecontroleerde diabetes binnen 14 dagen
vóór registratie
26. De proefpersoon heeft symptomatische ischemie, een pericardiale aandoening,
een voorgeschiedenis van ernstige coronaire hartziekte, sick sinus syndroom,
ongecontroleerde aritmieën, graad 3 geleidingsstoornissen die niet worden
verlicht door een pacemaker, hypertrofische cardiomyopathie of restrictieve
cardiomyopathie
27. Proefpersonen hebben een lichte leverfunctiestoornis, gedefinieerd als
verhoogd bilirubine >1,0 maar <1,5 x ULN of normaal bilirubine met ongeacht
welke verhoging van ASAT
Bijkomende exclusiecriteria voor Deel 2 Cohorten C (MonoT) en D (DoubleT):
28. Voorgeschiedenis van behandeling met elke op gentherapie gebaseerde
behandeling tegen kanker of experimentele celtherapie tegen kanker of
anti-BCMA-therapie.
Bijkomende exclusiecriteria voor Deel 2 Cohorten J1 en J2 (CC-220 +BTZ +DEX in
NDMM) en K (CC-220 + DARA + DEX in NDMM):
29. Eerdere behandeling met anti-myeloomtherapie, waaronder behandeling voor
sluimerend myeloom (niet inclusief radiotherapie, bisfosfonaten, of een enkele
korte kuur steroïden (d.w.z. minder dan of gelijk aan het equivalent van
dexamethason 40 mg/dag gedurende 4 dagen; een dergelijke korte kuur van
steroïden mag niet binnen 14 dagen voor het begin van de onderzoeksbehandeling
zijn gegeven).
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CTIS | CTIS2024-510799-19-00 |
EudraCT | EUCTR2016-000860-40-NL |
ClinicalTrials.gov | NCT02773030 |
CCMO | NL59269.078.16 |