Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-513759-34-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens. Primaire doelstellingenFase 2De primaire doelstellingen van fase 2 zijn:• het evalueren van de veiligheid en verdraagbaarheid…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Leukemieën
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Primaire eindpunten
Primaire eindpunten in fase 2 zijn:
• percentage CR+CRh;
• frequentie, duur en ernst van TEAE's, TRAE's en SAE's;
• incidentie en veranderingen van klinisch significante klinische
laboratoriumafwijkingen;
• verandering ten opzichte van baseline in andere waarnemingen gerelateerd aan
de veiligheid, waaronder ecg's, vitale functies, bevindingen uit oogheelkundig
onderzoek en performancestatus.
Secundaire uitkomstmaten
Fase 2
Secundaire eindpunten in fase 2 zijn:
• transfusieonafhankelijkheid, gedefinieerd als een transfusievrije periode van
tenminste 56 opeenvolgende dagen, waarin de patiënt ofwel de behandeling met
SNDX-5613-therapie ondergaat, ofwel na stopzetting van de SNDX-5613-therapie,
maar voorafgaand aan de start van een nieuwe therapie;
• percentage CRc (d.w.z. CR+CRh+CRi+CRp);
• ORR (CRc+MLFs+PR);
• TTR;
• DOR;
• EFS;
• OS;
• PK-parameters: Cmax, Tmax, AUC0-t, AUC0-24, CL/F, Vz/F en t1/2.
Verkennende eindpunten
Fase 2
Het verkennende eindpunt in fase 2 is:
• relatie tussen de respons en correlatieve biomarkers in bloed en beenmerg.
• PK-parameters: Cmax, Tmax, AUC0-t, AUC0-24, CL/F, Vz/F, t1/2.
Achtergrond van het onderzoek
Acute leukemieën zijn over het algemeen het gevolg van verworven mutaties in
hematopoietische progenitorcellen. Chromosomale afwijkingen zijn vaak discrete
mutatiekenmerken in leukemie. Veel van deze chromosomale afwijkingen zijn het
gevolg van specifieke herschikkingen die leiden tot de vorming van fusiegenen,
die drivers worden voor tumorigenese en tumorontwikkeling (Wang 2017). Een
specifiek voorbeeld betreft het KMT2A-gen (Wang 2017) . Herschikkingen op het
KMT2A locus (11q23) kunnen leiden tot de vorming van oncogene genfusies die
kenmerkend zijn voor KMT2Ar acute leukemieën.
Het KMT2A eiwit is een belangrijke regulator van ontwikkeling en is de
zoogdierenhomoloog van Drosophila trithorax. Het is een belangrijke
epigenetische regulator van de expressie van HOX-genen (Del Rizzo 2011).
Herschikkingen op de KMT2A locus creëren chimere eiwitten die de N-terminus van
KMT2A samensmelten met variabele C-terminale domeinen afkomstig van
verschillende herschikkingspartners. Momenteel zijn er meer dan 90
verschillende fusiepartners bekend (Meyer 2018). Expressie van deze fusies
maakt een afwijkend transcriptieprogramma mogelijk dat wordt gekenmerkt door
overexpressie van HOX en andere ontwikkelingsgenen. Dit transcriptieprogramma
onderdrukt differentiatie en versterkt proliferatie, wat leidt tot de KMT2Ar
acute leukemieën.
Herschikkingen in het KMT2A locus (11q23) worden routinematig gediagnosticeerd
met behulp van fluorescentie in situ hybridisatie (FISH). Afhankelijk van de
progenitorcel van oorsprong kan KMT2Ar fenotypisch verschijnen als acute
lymfoblastaire leukemie (ALL), AML of acute leukemie met gemengd fenotype
(MPAL). Deze herschikkingen zijn zeldzaam en KMT2Ar heeft een gecombineerde
jaarlijkse incidentie van ~4000 gevallen per jaar in de Verenigde Staten (VS),
Europa en Japan. Ongeveer 10% van alle leukemieën heeft een KMT2A-herschikking
(Winters 2017).
Het recidiefrisico voor KMT2Ar-patiënten is hoog na conventionele chemotherapie
en stamceltransplantatie, met een totale 5-jaarsoverleving van slechts ongeveer
35% (Muntean 2012). Er zijn momenteel geen therapieën beschikbaar die specifiek
gericht zijn tegen KMT2Ar-leukemie. SNDX 5613 kan een nieuwe, gerichte
behandeling bieden voor KMT2Ar acute leukemieën.
Doel van het onderzoek
Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-513759-34-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
Primaire doelstellingen
Fase 2
De primaire doelstellingen van fase 2 zijn:
• het evalueren van de veiligheid en verdraagbaarheid op korte en lange termijn
van SNDX 5613;
• het bepalen van het percentage CR+CRh.
Secundaire doelstellingen
Fase 2
Secundaire doelstellingen van fase 2 zijn:
•
• het bepalen van post-baseline transfusieonafhankelijkheid;
• het bepalen van het percentage CRc (CR+CRh+CRi+CRp);
• het bepalen van het percentage algehelerespons ORR) (CRc+MLFS+partiële
remissie [PR]);
• het bepalen van de tijd tot respons (TTR), duur van de respons (duration of
response, DOR) en voorvalvrije overleving (event free survival, EFS);
• het bepalen van de totale overleving (overall survival, OS);
• het karakteriseren van PK-parameters van SNDX 5613 en relevante metabolieten.
Verkennende doelstellingen
Fase 2
De verkennende doelstelling van fase 2 is:
• het evalueren van de relatie tussen farmacodynamiek, veiligheid en
werkzaamheid van SNDX 5613 met correlatieve biomarkers, waaronder mogelijk
immunofenotypering van circulerende PBMC's en/of beenmerg, genexpressie,
mutatieanalyse en MRD.
Onderzoeksopzet
Onderzoek SNDX 5613 0700 is een fase 1/2-, open-label, dosisescalatie- en
dosisexpansieonderzoek van SNDX 5613. Patiënten >=6 maanden (of >=12 jaar in
Duitsland alleen) en met een gewicht >= 35 kg voor patienten bedoeld om
SNDX-5613 te ontvangen in combinatie met cobicistat, met R/R acute leukemie
kunnen in het onderzoek worden opgenomen. Deze Fase 1/2-studie werd geopend in
september 2019 en op het moment van deze wijziging zijn de Fase 1-armen A-F
gesloten voor inschrijving. Het Fase 2-gedeelte is gestart met de identificatie
van een aanbevolen Fase 2-dosis (RP2D) voor patiënten die een sterke cytochroom
P450 (CYP)3A4-remmer azol krijgen. Op het moment van deze wijziging zijn Fase 2
Cohorten 2A en 2B gesloten voor inschrijving. Fase 2 Cohort 2C schrijft zich
momenteel in.
De RBA-beoordeling is ook voltooid en de PK tussen de capsule- en
tabletformuleringen zijn vergelijkbaar, waarbij geen verandering in het
veiligheidsprofiel is waargenomen bij patiënten die de tabletformulering
kregen, wat aangeeft dat de formuleringswissel niet zou moeten leiden tot een
klinisch betekenisvol verschil. Alle Amerikaanse patiënten die tabletten kunnen
slikken, zijn overgeschakeld op de tabletformulering. Daarnaast is de evaluatie
van het effect van een vetarme maaltijd op de PK afgerond; het effect van een
vetarme maaltijd op de PK was minimaal. Een beschrijving van de Fase 1 Armen
A-F elementen van het protocol blijft ter referentie beschikbaar.
Fase 1
SNDX 5613 zal \ worden onderzocht volgens een schema van elke 12 uur (q12h) en
een schema van 3 keer per dag (TID; alternatieve dosisschema's kunnen worden
onderzocht op geleide van nieuw verkregen gegevens. SNDX 5613 zal oraal (per
os, p.o.) worden toegediend in cycli van 28 dagen, waarbij de eerste dosis
onderzoeksgeneesmiddel wordt toegediend op dag 1 van cyclus 1 (C1D1). Redenen
voor het stopzetten van de studie-interventie worden vermeld in Sectie 7.1.1.
Bij de opname in het onderzoek zullen patiënten worden toegewezen aan één van 6
dosisescalatiegroepen, zoals hieronder beschreven:
• Groep A: Patiënten mogen geen sterke remmers of inductoren van cytochroom
P450 3A4 (CYP3A4) of fluconazole krijgen. Patiënten die een sterke
CYP3A4-remmer of -inductor of fluconazole kregen, moeten ten minste 7 dagen
vóór de opname in het onderzoek zijn gestopt met de medicatie. Patiënten
ontvangen SNDX-5613 om de 12 uur.
• Groep B: Patiënten moeten gedurende ten minste 7 dagen vóór de opname in het
onderzoek en tijdens behandeling met SNDX 5613bovenstaande (sterke
CYP3A4-remmers) krijgen voor antischimmelprofylaxe. Patiënten mogen geen andere
sterke CYP3A4-remmers of -inductoren krijgen.
• Groep C: Patiënten moeten vanaf C1D2 een dagelijkse dosis cobicistat krijgen.
Patiënten mogen geen andere sterke of gematigde remmers of inductoren van
CYP3A4 krijgen. Patiënten die een sterke CYP3A4-remmer of -inductor kregen,
moeten ten minste 7 dagen vóór de opname in het onderzoek zijn gestopt met de
medicatie. Patiënten ontvangen SNDX-5613 om de 12 uur.
• Groep D: Patiënten moeten ten minste 7 dagen voorafgaand aan inschrijving en
tijdens de behandeling met SNDX-561 fluconazol (matige CYP3A4-remmer) krijgen
voor antischimmelprofylaxe gedurende 3. Patiënten mogen geen andere sterke of
matige CYP3A4-remmers/-inductoren krijgen. Patiënten ontvangen SNDX-5613 om de
12 uur.•
• Groep E: Patiënten mogen geen zwakke, matige of sterke
CYP3A4-remmers/-inductoren krijgen. Patiënten die een CYP3A4-remmer/-inductor
kregen, moeten ten minste 7 dagen vóór de opname in het onderzoek zijn gestopt
met de medicatie. Patiënten ontvangen SNDX-5613 TID.
• Groep F: Patiënten moeten isavuconazole (gematigde remmer van CYP3A4)
gebruiken voor antischimmelprofylaxe voor ten minste 7 dagen voorafgaand aan de
opname in het onderzoek en tijdens het gebruik van SNDX-5613. Patiënten mogen
geen andere zwakke, gematigde of sterke CYP3A4-remmers of -inductoren krijgen.
Patiënten ontvangen SNDX-5613 om de 12 uur.
Exclusiecriteria betreffende het gebruik van gematigde en sterke CYP3A4-remmers
in elke groep staan in exclusiecriterium 14\5 in sectie 5.2.
Gedurende het gehele onderzoek zal de veiligheidsbeoordelingscommissie (Safety
Review Committee, SRC) de veiligheids- en werkzaamheidsparameters controleren
zoals gespecificeerd in het SRC-charter.
Voor dit phase 2 onderzoek is een Independent Data Monitoring Committee (IDMC)
opgericht en specifieke richtlijnen over de werking en het doel van het IDMC
zijn vastgelegd in een Charter.
Onderzoeksproduct en/of interventie
SNDX 5613-capsules (25 113 mg vrije base-equivalenten). SNDX-5613 tabletten (25, 110 en 160 mg),of de orale oplossing zullen q12h or TID oraal worden ingenomen of toegediend worden via een neusmaagsonde/ maagsonde of duodenaalsonde in de aangeweze dosis volgens de cohorttoewijzing van de patiënt (nadere informatie is beschikbaar in de apothekershandleiding). Voor patiënten die SNDX 5613 in een q12h -regime krijgen, moet het onderzoeksgeneesmiddel op een lege maag worden toegediend, ten minste 2 uur na een maaltijd en 1 uur vóór de volgende maaltijd. In fase 2 krijgen alle patiënten SNDX 5613 in de RP2D, bepaald op basis van gegevens uit fase 1. Patiënten krijgen SNDX 5613 p.o. q12h of TID in cycli van 28 dagen, waarbij de eerste dosis onderzoeksgeneesmiddel wordt toegediend op C1D1. Afhankelijk van nieuw verkregen gegevens kunnen er meer doseringsschema's worden onderzocht. Redenen voor het stopzetten van de studie-interventie worden vermeld in Sectie 7.1.1.
Inschatting van belasting en risico
Algemene veiligheidssamenvatting van fase I:
- Graad 3 TRAE waargenomen: anemie, diarree, gegeneraliseerde zwakte,
hypokaliëmie, toegenomen vermoeidheid, aantal bloedplaatjes gedaald, QTc
prolongatie
- Gerelateerde SAE waargenomen: QTc-verlenging, differentiatiesyndroom
Conclusie:
- De intermediaire dosisniveaus van 276 mg in Arm A en 163 mg in Arm B zijn
zowel veilig als verdraagbaar.
- De momenteel beschikbare veiligheidsgegevens suggereren een klinisch
QTc-signaal (dat werd voorspeld op basis van in vitro en toxicologische
studies). Voor het overige werd SNDX-5613 goed verdragen.
Publiek
35 Gatehouse Drive Building D, Floor 3
Waltham MA 02451
US
Wetenschappelijk
35 Gatehouse Drive Building D, Floor 3
Waltham MA 02451
US
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
Diagnose
1. Patiënten in fase 1 groep A en groep B moeten actieve acute leukemie hebben
met een KMT2A-herschikking of NPM1-mutatie (beenmergblasten >= 5% of opnieuw
verschijnen van blasten in perifeer bloed), zoals gedefinieerd door het
National Comprehensive Cancer Network (NCCN) richtlijnen in de NCCN Clinical
Practice Guidelines in Oncology (NCCN Guidelines®) voor acute lymfatische
leukemie (versie 1.2020) en acute myeloïde leukemie (versie 3.2020) (National
Comprehensive Cancer Network 2020; National Comprehensive Cancer Network 2020).
Patiënten in fase 1 groep C, groep D, groep E en groep F moeten voldoen aan een
van de volgende 2 criteria:
• actieve acute leukemie (beenmergblasten >= 5% of opnieuw verschijnen van
blasten in perifeer bloed), zoals gedefinieerd door het National Comprehensive
Cancer Network (NCCN) in de NCCN Clinical Practice Guidelines in Oncology (NCCN
Guidelines®) voor acute lymfatische leukemie (versie 1.2020) en acute myeloïde
leukemie (versie 3.2020) (National Comprehensive Cancer Network 2020; National
Comprehensive Cancer Network 2020).
• acute leukemie met een KMT2A-herschikking, NUP98 herschikking, of
NPM1-mutatie, met detecteerbare ziekte in het beenmerg die niet voldoet aan het
criterium voor actieve leukemie zoals hierboven beschreven.
2. Fase 1: zie protocol voor meer details.
• Opmerking: fase 1 is niet van toepassing voor Nederland.
3. Fase 2: Gedocumenteerde R/R actieve acute leukemie (beenmergblasten >=5% of
opnieuw verschijnen van blasten in perifeer bloed) zoals gedefinieerd door de
NCCN-richtlijnen® voor acute lymfoblastische leukemie (versie 1.2020) enacute
myeloïde leukemie (versie 3.2020) (National Comprehensive Cancer Network 2020;
National Comprehensive Cancer Network 2020):
Cohort 2A: gedocumenteerde R/R ALL/MPAL met een KMT2A-herschikking.
Cohort 2B: gedocumenteerde R/R AML met een KMT2A-herschikking.
Cohort 2C: gedocumenteerde R/R AML met NPM1m.
De mutatiestatus moet lokaal worden beoordeeld om te bepalen of de patiënt in
aanmerking komt voor fase 2, en centraal worden bevestigd. Centrale bevestiging
van de KMT2Ar-status zal worden verkregen aan de hand van onderzoek door middel
van fluorescentie-in-situhybridisatie (11q23 MLL-Break Apart FISH test Flagship
Biosciences, Morrisville, NC). Bevestiging van NPM1-mutatiestatus zal worden
verkregen aan de hand van PCR-gebaseerde amplificatie en sequentiebepaling
(Focus Myeloid panel, Flagship Biosciences, Morrisville, NC). Alle onderzoeken
zullen worden uitgevoerd in een CLIA-gecertificeerd laboratorium. Patiënten van
wie de mutatiestatus niet centraal kan worden bevestigd, of van wie de
definitieve pathologie- of flowrapporten de aanwezigheid van >=5%
beenmergblasten niet bevestigen, zullen worden vervangen om te zorgen voor een
voldoende aantal patiënten voor de primaire effectiviteitsanalyses.
Ziektestatus
4. Recidiverende of refractaire AML/ALL of MPAL, gedefinieerd aan de hand van
gestandaardiseerde criteria (bijvoorbeeld criteria van het European LeukemiaNet
[Döhner 2017]; criteria van de International Working Group [Cheson 2003]) na
therapie volgens de standaardzorg , inclusief maar niet beperkt tot een of twee
cycli van intensieve chemotherapie of venetoclax-combinaties. Patiënten met
persisterende leukemie na de eerste therapie of met een recidief van leukemie
op enig moment na het bereiken van een respons tijdens of na de
behandelingskuur (met inbegrip van allogene HSCT), komen in aanmerking.
Refractaire of recidiverende leukemie wordt gedefinieerd door de aanwezigheid
van >=5% blasten in het beenmerg en/of persistentie of terugkeer van perifere
blasten.Patiënten die <5% blasten in het beenmerg bij baseline hebben, kunnen
worden vervangen om een voldoende aantal patiënten voor de
werkzaamheidsanalyses te garanderen.
Bovendien moeten alle patiënten beschikken over:
• Het aantal witte bloedcellen (white blood cell, WBC) ten tijde van de opname
in het onderzoek lmoet ager dan 25.000/µl zijn. Patiënten kunnen voorafgaand
aan de opname in het onderzoek worden behandeld met cytoreductie volgens
inclusiecriterium 11 en 14.
Leeftijd/gewicht
5. Mannelijke of vrouwelijke patiënt leeftijd >=6 maanden. Patiënten die van
plan zijn SNDX-5613 in combinatie met cobicistat te krijgen, moeten >= 35 kg
wegen.
Functionele status
6. Performancestatusscore volgens de Eastern Cooperative Oncology Group (ECOG)
van 0-2 (indien >= 18 jaar); score op de Karnofsky Performance Scale >= 50
(indien >= 16 jaar en < 18 jaar); Lansky Performance Score >= 50 (indien >=12 jaar
en <16 jaar).
Eerdere therapie:
7. Alle eventuele eerdere behandelingsgerelateerde toxiciteiten zijn
voorafgaand aan de opname in het onderzoek verdwenen tot <= graad 1, met
uitzondering van neuropathie <= graad 2 of alopecia.
8. Bestralingstherapie: ten minste 60 dagen sinds eerdere totale
lichaamsbestraling (total body irradiation, TBI), craniospinale bestraling
en/of >= 50% bestraling van het bekken, of ten minste 14 dagen sinds lokale
palliatieve bestralingstherapie (small port).
9. Stamcelinfusie: ten minste 60 dagen moeten zijn verstreken sinds HSCT en ten
minste 4 weken moeten zijn verstreken sinds de infusie van donorlymfocyten .
10. Immunotherapie: ten minste 42 dagen sinds eerdere immunotherapie, met
inbegrip van tumorvaccins, en ten minste 21 dagen sinds het krijgen van
therapie met een chimere antigeenreceptor of een andere therapie met
gemodificeerde T- of NK-cellen.
11. Antileukemietherapie: ten minste 14 dagen of 5 halfwaarde-tijden welke
korter is, sinds de voltooiing van antileukemische therapie (bijvoorbeeld, maar
niet beperkt tot, therapie met kleine moleculen of
cytotoxische/myelo-suppressieve therapie), met de volgende uitzonderingen:
• hydroxyureum voor cytoreductie kan worden gestart en gelijktijdig met SNDX
5613 worden voortgezet;
• Fase 1 patienten mogen intrathecale chemotherapie ontvangen ten tijde van de
diagnostische lumbale punctie ten minste 24 uur vóór de start van SNDX 5613 en
kan doorgaan met profylactische intrathecale chemotherapie beginnend in cyclus
2, naar goeddunken van de behandelend arts.;
• Fase 2- en Fase 1-backfill-patiënten kunnen te allen tijde profylactische
intrathecale chemotherapie blijven ontvangen naar goeddunken van de behandelend
arts.
12. Hematopoëtische groeifactoren: ten minste 7 dagen sinds de voltooiing van
therapie met kortwerkende hematopoëtische groeifactoren en 14 dagen met
langwerkende groeifactoren.
13. Biologicals (bijv. therapie met monoklonale antilichamen): ten minste 90
dagen of 5 halfwaarde¬tijden, als dat korter is, sinds de voltooiing van
therapie met een antineoplastisch biologisch middel.
14. Steroïden: ten minste 7 dagen sinds systemische glucocorticoïdtherapie,
tenzij de patiënt een fysiologische dosering (equivalent aan <= 10 mg prednison
dagelijks voor patiënten >= 18 jaar of <= 10 mg/m2/dag voor patiënten < 18 jaar)
of cytoreductieve therapie krijgt.
Vereisten ten aanzien van adequate orgaanfunctie binnen 10 dagen vóór het begin
van de behandeling.
15. Geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) op basis van de lokale
praktijk van de instelling voor leeftijdsafhankelijke bepaling (bijv.
Schwartz-formule voor pediatrische patiënten of Cockcroft-Gault-formule voor
volwassenen): GFR >=60 mL/min/1.73m2..
16. Adequate leverfunctie, gedefinieerd als:
• totaal bilirubine < 1,5 × de bovengrens van normaal (upper limit of normal,
ULN) voor de leeftijd of normaal geconjugeerd bilirubine;
• alanineaminotransferase (ALAT) en aspartaataminotransferase (ASAT) < 3 × ULN
(tenzij toegeschreven aan aantasting door leukemie).
Referentietabellen voor criteria voor een normale leverfunctie naar leeftijd en
geslacht v staan in sectie 10.9.
Andere vereisten voor adequate orgaanfuncties
17. Adequate hartfunctie, gedefinieerd als een ejectiefractie (EF) > 50%,
bepaald door middel van een e
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Diagnose
1. Diagnose actieve acute promyelocytaire leukemie.
2. Geïsoleerde extramedullair recidief (alleen fase 2)
3. Actieve ziekte van het CZS (cytologisch, zoals blasten op cytospin, of
radiografisch). Patiënten bij wie de CZS-ziekte is verdwenen door ten minste
één negatieve punctie voorafgaand aan de dosering, kunnen worden opgenomen en
profylactische intrathecale chemotherapie kan tijdens de studie worden
voortgezet. De volgende patiënten moeten tijdens de screeningsperiode een
lumbale punctie of een punctie uit het Ommaya-reservoir ondergaan:
• tekenen en symptomen van ziekte van het CZS;
•
• AML met monocytair fenotype;
• WBC >= 50.000/µl bij presentatie;
• voorgeschiedenis van CZS- of extramedullaire ziekte;
• ALL of MPAL.
Infectie
4. Detecteerbare viruslast van humaan immunodeficiëntievirus (hiv) in de
afgelopen 6 maanden. Bij patiënten met een bekende voorgeschiedenis van
antilichamen tegen hiv 1/2 moet voorafgaand aan opname in het onderzoek in het
onderzoek de viruslast worden vastgesteld.
5. Hepatitis B (gedefinieerd als positief voor hepatitis B-virus [HBV-]
oppervlakte-antigeen en positief voor antilichamen tegen het HBV-core-antigeen,
of positief voor HBV-desoxyribonucleïnezuur [DNA] 6. Hepatitis C (gedefinieerd
als positief voor hepatitis C [HCV-] antilichaam met reflextest positief voor
HCV-ribonucleïnezuur [RNA]).
Zwangerschap en borstvoeding
7. Zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven. Bij vrouwen die zwanger
kunnen worden moet tijdens de screening een negatieve zwangerschapstest op
serum worden verkregen en moet binnen 72 uur vóór de eerste toediening van het
onderzoeksgeneesmiddel een negatieve zwangerschapstest op serum of urine worden
verkregen. Als de test op urine positief is of indien niet kan worden bevestigd
dat deze negatief is, moet een zwangerschapstest op serum worden gedaan.
Gelijktijdig voorkomende aandoeningen
8. Hartziekte:
• een van de volgende in de 6 maanden voorafgaand aan opname in het onderzoek:
myocardinfarct, ongecontroleerde/instabiele angina pectoris, congestief
hartfalen (klasse >= II volgens de classificatie van de New York Heart
Association), levensbedreigende, ongecontroleerde aritmie, cerebrovasculair
accident of transiënte ischemische aanval;
• QTc gecorrigeerd aan de hand van de Fridericia-methode (QTcF) > 450 msec
(sectie 8.2.7).
9. Gastro-intestinale ziekte:
• Elk gastro-intestinaal probleem van het bovenste deel van het maagdarmkanaal
welke waarschijnlijk van invloed kan zijn op de absorptie of inname van orale
geneesmiddelen (bijv. gastroparese, maag-bypass, enz.);
• cirrose met een Child-Pugh-score B of C.
10. 'Graft versus host'-ziekte (Graft-Versus-Host Disease, GVHD): Tekenen of
symptomen van acute of chronische GVHD > graad 0 binnen 4 weken vóór de opname
in het onderzoek. Alle transplantatiepatiënten moeten ten minste 4 weken vóór
de opname in het onderzoek gestopt zijn met alle systemische immunosuppressieve
therapieën en calcineurineremmers. Patiënten mogen worden behandeld met
fysiologische doses steroïden.
11. Gelijktijdige maligniteit in de afgelopen 2 jaar met uitzondering van
basaalcelcarcinoom van de huid, plaveiselcelcarcinoom van de huid of carcinoma
in situ (bijv. mammacarcinoom, baarmoederhalskanker in situ, melanoom in situ)
behandeld met potentieel curatieve therapie, of gelijktijdig laaggradig
lymfoom, dat asymptomatisch is en geen omvangrijke ziekte vertoont en geen
tekenen van progressie vertoont, en waarvoor de patiënt geen systemische
therapie of bestraling krijgt.
12. Gelijktijdige maligniteit moet gedurende deze periode in volledige remissie
(CR) of geen bewijs van ziekte (NED) zijn.
13. Voorgeschiedenis van of gelijktijdige aandoening, therapie,
laboratoriumafwijking of allergie voor hulpstoffen (zie de details van de
formulering in de brochure van de onderzoeker) die naar de mening van de
onderzoeker de resultaten van het onderzoek kunnen verstoren, de deelname van
de patiënt voor de hele duur van het onderzoek kunnen belemmeren of waardoor
deelname niet in het belang is van de patiënt.
Gelijktijdige medicatie en interventies
14. Alle andere commercieel verkrijgbare of experimentele antileukemische
therapieën dan SNDX 5613, met de volgende uitzonderingen:
• kortetermijntoediening van corticosteroïd en/of hydroxyureum voor
cytoreductie;
• In the Phase 2 portion and Phase 1 backfill, intrathecale chemotherapie voor
CZS-profylaxe is toegestaan, naar goeddunken van de behandelend arts. In het
Fase 1 DLT evalueerbare cohort kan CZS-profylaxe worden voortgezet vanaf C2D1.
15. In fase 1 gelden enkele uitsluitingen: zie protocol voor meer details.
• Opmerking: fase 1 is niet van toepassing voor Nederland
In fase 2: Patiënten die SNDX 5613 niet met gelijktijdige toediening van een
sterke CYP3A4-remmer krijgen, moeten alle sterke CYP3A4-remmers ten minste 7
dagen voor de eerste dosis SNDX 5613 staken. Zij zullen de SNDX 5613 RP2D
ontvangen voor patiënten die geen sterke CYP3A4 remmer gebruiken, en zij mogen
doorgaan met het gebruik van matige of zwakke CYP3A4 remmers, inclusief
fluconazol en isavuconazol.
Patiënten die SNDX 5613 zullen ontvangen met gelijktijdige toediening van een
sterke CYP3A4 remmer azole antischimmel (itraconazol, ketoconazol, posaconazol,
of voriconazol) moeten ten minste 24 uur voor de inschrijving met de
behandeling met de azole antischimmel zijn begonnen. Zij zullen de SNDX 5613
RP2D ontvangen voor patiënten die een sterke CYP3A4-remmer gebruiken.
Merk op dat de RP2D voor SNDX 5613 voor patiënten die een sterke CYP3A4-remmer
gebruiken versus patiënten die geen sterke CYP3A4-remmer gebruiken, wordt
weergegeven in Tabel 9. Raadpleeg Bijlage 10.6 voor voorbeelden van sterke
CYP3A4 remmers/inductoren.
16. Deelname aan fase 1 en fase 2: patiënten die het gelijktijdige gebruik van
medicijnen nodig hebben waarvan bekend is of vermoed wordt dat ze het
QT/QTc-interval verlengen, met uitzondering van geneesmiddelen met een laag
risico op QT/QTc-verlenging die worden gebruikt als standaard ondersteunende
therapieën (bijv. difenhydramine , famotidine, ondansetron, Bactrim) en de
toegestane azolenin the relevante groepen van fase 1 en in fase 2. Zie bijlage
10.7 voor voorbeelden van medicijnen die geschikte vervangers kunnen zijn voor
dergelijke medicijnen.
17. Ontvangst van een onderzoeksmiddel binnen 30 dagen na het starten van
SNDX-5613, tenzij opnamecriteria 8, 9, 10 en 13 van toepassing zijn, dan moet
de langere periode worden toegepast. Patiënten kunnen doorgaan met
niet-interventioneel .
18. Patiënten die eerder zijn blootgesteld aan een menineremmer.
19. Elke gelijktijdige systemische behandeling ter preventie van GVHD.
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CTIS | CTIS2024-513759-34-00 |
EudraCT | EUCTR2020-004104-34-NL |
CCMO | NL77798.041.21 |