Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-518965-85-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens. Het onderzoeken van mogelijke verschillen tussen RTX en OBI op de samenstelling van lymfklieren en andere door SLE aangedane…
ID
Bron
Verkorte titel
Aandoening
- Auto-immuunziekten
Synoniemen aandoening
Betreft onderzoek met
Ondersteuning
Onderzoeksproduct en/of interventie
Uitkomstmaten
Primaire uitkomstmaten
Het percentage patiënten met depletie van totaal CD19+ en andere B cellen in
het perifere bloed (kwantitatief met behulp van ImmunoSeqanalyse)
en lymfeklieren, gedefinieerd als een afname van >2 punten op een 4-punts
semi-kwantitatieve schaal. Dit zullen afzonderlijke coprimaire
eindpunten zijn. We zullen het verschil in het aantal patiënten met depletie en
de mate van depletie volgens deze criteria statistisch testen bij met RTX
versus OBI behandelde patiënten
Secundaire uitkomstmaten
Correlatie tussen depletie van CD19+-lymfocyten (en andere B cellen) in
perifeer bloed/weefsel en klinische respons. Depletie (gedefinieerd als
een afname van >2 punten op een 4-punts semi-kwantitatieve schaal van
CD19+-cellen in de lymfeklier) zal gerelateerd worden aan de klinische respons
(gedefinieerd als een >4 punt verbetering in cSLEDAI of enige verbetering in
BILAG-2004 score) in een 2x2 chikwadraattoets voor alle 20 patiënten. Verdere
secundaire en exploratieve uitkomsten zijn veranderingen in B cellen en
geassocieerde (pathogene) T-cel subsets in lymfeklieren en huid van
SLE-patiënten in vergelijking met de veranderingen in het perifere
bloedcompartiment, analyses om te onderzoeken of verandering in B-cellen en
geassocieerde (pathogene) T-cel subsets in weefsels geassocieerd is met
klinische uitkomsten en/of bekende serologische biomarkers zoals anti-dsDNA en
complementcomponenten C3 en C4.
Achtergrond van het onderzoek
Systemische lupus erythematosus (SLE) is een immuungemedieerde
ontstekingsziekte (IMID) waarvan de onderliggende cellulaire en moleculaire
veranderingen van het immuunsysteem nog niet volledig opgehelderd zijn.
Het blijft dan ook moeilijk om het beloop van de ziekte bij een individuele
patiënt te voorspellen. Ook de respons van de patiënt op de behandeling is
heterogeen en moeilijk te voorspellen, ondanks de ontwikkeling van een
verscheidenheid aan nieuwe en krachtige geneesmiddelen (waaronder de zogenaamde
biologicals). Daarom is er een duidelijke behoefte aan de identificatie en
validatie van cellulaire en moleculaire biomarkers die nuttige klinische
informatie kunnen verschaffen mbt diagnose, classificatie, prognose en
behandeling, evenals de ontwikkeling van nieuwe therapeutische strategieën.
Biomarkers kunnen worden bestudeerd in verschillende lichaamscompartimenten,
waarvan het perifere bloed het meest toegankelijk is. Echter, eerdere studies
in RA en andere IMIDs hebben aangetoond dat adaptieve immuunresponsen in andere
weefsels zoals de lymfklieren ook een belangrijke rol spelen. Onderzoek naar
biomarkers in andere compartimenten van het lichaam, zoals de lymfklieren, zou
nieuwe inzichten kunnen opleveren. In 2008 is onze afdeling begonnen met het
bestuderen van de vroege pathogenese van inflammatoire artritis in lymfklieren.
Sindsdien hebben wij meer dan 100 lymfklierbiopsie procedures uitgevoerd. De
procedure wordt goed verdragen en behalve een klein hematoom dat in de meeste
gevallen geen behandeling vereist, werden er geen complicaties gezien. In de
huidige studie, willen we de effecten van rituximab en obinutuzumab (beiden
anti-CD20 therapie) in SLE onderzoeken door de mate van B cel depletie en
andere veranderingen van het immuunsysteem die plaatsvinden in de lymfklieren
te bestuderen in vergelijking met perifeer bloed. Op deze manier kunnen de
effecten van rituximab en obinutuzumab op de mate van inflammatie en de
veranderingen in het immuunsysteem met elkaar vergeleken worden en tussen
lymfeklieren (immuunsysteemorgaan) en het perifere bloed (systemisch).
Hypothese:
• OBI verwijdert CD20+-cellen effectiever uit de weefsels dan RTX
• Klinische behandelingsresultaten bij SLE zijn gerelateerd aan depletie van
CD20+-cellen uit de weefsels
• Anti-CD20 therapie resulteert in significante veranderingen in B cellen en
geassocieerde (pathogene) T-celsubsets in het weefsel van SLE-patiënten, die
kunnen verschillen van de veranderingen die worden waargenomen in het perifere
bloed
Doel van het onderzoek
Deze studie is overgegaan naar CTIS onder nummer 2024-518965-85-00 raadpleeg het CTIS register voor de actuele gegevens.
Het onderzoeken van mogelijke verschillen tussen RTX en OBI op de samenstelling
van lymfklieren en andere door SLE aangedane organen
(huid en/of nieren) en (subsets van) immuuncellen in het bloed. In deze studie
willen wij materiaal verzamelen van SLE patiënten voor en na
start van behandeling. Bij deze patiënten wordt bloed en een biopt uit een
lymfeklier in de lies afgenomen voor wetenschappelijk onderzoek.
Als er ook sprake van SLE activiteit in de huid of de nier is, dan willen wij
deze weefsels ook onderzoeken. Deze laatste 2 weefsels zijn echter
optioneel en het nierbiopt wprdt alleen gedaan als dat klinisch geïndiceerd is
(eenmalig).Wij hopen door het in kaart brengen van de eventuele verschillen
tussen RTX en OBI behandeling op de samenstelling van lymfeklieren en bloed
meer inzicht te krijgen in het ziekteproces bij SLE en het effect van deze
behandelingen. Deze informatie kan helpen een betere inschatting van de
prognose te geven, het effect van de behandeling mogelijk beter voorspellen, en
kan uiteindelijk ook leiden tot de ontwikkeling van nieuwe of betere medicijnen
voor patiënten met SLE.
Onderzoeksopzet
Patiënten zullen RTX 2x1000 mg + 100mg methylprednisolon of OBI 2x1000 mg + 100
mg methylprednisolon met een twee weken interval krijgen in een
niet-geblindeerde klinische studie. Onderzoekers in het laboratorium die
patiëntensamples hanteren en analyses uitvoeren, worden geblindeerd voor de
behandeling.
Onderzoeksproduct en/of interventie
RTX 2x1000 mg versus OBI 2x1000 mg + 100 mg methylprednisolon; twee weken interval
Inschatting van belasting en risico
De patient zal 2x een infuus met RTX of OBI krijgen (met een tussenpoze van
2wk). Daarnaast wordt er 2x een naaldbiopt van lymfeklier in de lies afgenomen
en zal er in totaal 4x bloed worden afgenomen (max 94ml). Als er ook sprake is
van SLE activiteit in de huid of de nier, dan willen wij deze weefsels ook
onderzoeken. Deze laatste 2 weefsels zijn echter optioneel en het nierbiopt
wordt alleen gedaan als dat klinisch geïndiceerd is (eenmalig). Het onderzoek
zal het inzicht vergroten in de pathogenetische processen die een rol spelen
bij het ontstaan en het voortduren van SLE en het effect van anti-CD20 therapie
hierop. Dit inzicht kan mogelijk leiden tot de identificatie en validatie van
nieuwe biomarkers waarmee "personalized medicine" in SLE een stap dichterbij
komt. Daarnaast kunnen nieuwe inzichten in de pathogenese leiden tot de
ontwikkeling van nieuwe therapieen of therapeutische strategieen. In dit
onderzoek worden obinutuzumab eb rituximab vergeleken om te zien of een van
beide betere B cel depletie geeft in de weefseld. Gezien het relatief kleine
risico op complicaties achten wij dit onderzoek gerechtvaardigd.
Publiek
Meibergdreef 9
Amsterdam 1105 AZ
NL
Wetenschappelijk
Meibergdreef 9
Amsterdam 1105 AZ
NL
Landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd
Leeftijd
Belangrijkste voorwaarden om deel te mogen nemen (Inclusiecriteria)
SLE patiënten die:
1. voldoen aan de ACR 1997 en/of SLICC en/of ACR/ EULAR 2019
criteria,
2. een SLEDAI-2K score >=6 hebben
3. tussen 18-75 jaar oud zijn
4. een klinisch dusdanige ziekte-ernst en refractaire ziekte hebben die
het starten van off-label anti-CD20 therapie ondersteunt
Belangrijkste redenen om niet deel te kunnen nemen (Exclusiecriteria)
Onvermogen om informed consent te geven
Zwangerschap
Ernstige nierinsufficientie (eGFR <30ml/min/1.73m2)
Eerdere of actieve behandeling met cel-depleterende therapieën,
inclusief anti-B-cell therapie, belimumab of andere therapieën in
onderzoeksverband in de laatste 3 jaar
Intraveneus cyclofosfamide 90 dagen voorafgaand aan de anti-CD20
therapie
Enig ander niet-biologisch geneesmiddel in onderzoeksverband 30 dagen
voorafgaand aan anti-CD20 therapie (of 5 halfwaarde-tijden, welke
groter is)
Levend vaccins binnen 30 days voorafgaand aan baseline of gelijktijdig
met belimumab
Aanwezigheid van andere ziekte die chronisch of intermitterend
immuunsuppressieve behandeling vraagt (bijv. prednisolon bij COPD)
Infecties:
• Gebruik van enige onderdrukkende therapie voor een chronische
infectie (zoals tuberculose, pneumocystis, cytomegalovirus, herpes
simplex virus, herpes zoster en atypische mycobacteriën)
• Ziekenhuisopname voro de behandeling van een infectie minder dan
60 dagen voor Dag 0
• Het gebruik van parenterale (IV or IM) antibiotic (anti-bacteriele,
antivirale, anti-fungale, of anti-parasitaire middelen) minder dan 60
dagen voor Dag 0
Maligniteit in de laatste 5 jaar, behalve basaalcelcarcinoom of
plaveiselcelcarcinoom van de huid behandeld met locale resectie of
carcinoma in situ van de cervix lokaal behandeld zonder aanwijzingen
voor metastasen na 3 jaar
Enige andere medische or psychiatrische ziekte waardoor de
onderzoeker oordeelt dat de kandidaat niet geschikt is voor het
onderzoek, inclusief aanwijzing voor verhoogd risico op suicide zoals
eerder tentamen suicide of suicidaal gedrag in de laatste 6 maanden
en/of suicidale gedachten in de laatste 2 maanden danwel waarbij de
onderzoeker inschat dat er een reëel suicide risico is
Primaire immunodeficientie, inclusief significante IgG deficientie (IgG
level < 400 mg/dL) of IgA deficientie (IgA level < 10 mg/dL)
Drug of alcohol abusis/afhankelijkheid, huidig of in het laatste jaar
Eerdere positieve HIV test of positieve test bij screening voor HIV
- Hepatitis status:
• Serologisch bewijs voor actieve of doorgemaakte Hepatitis B (HB)
infectie gebaseerd op de resultaten van HBsAg en HBcAb testen:
patienten met positieve HBsAg of HBcAb worden geëxcludeerd
• Positieve test voor Hepatitis C antilichamen
Doorgemaakte anafylactische reactive op parenterale toediening van
contrastmiddelen, humane or murine eiwitten or monoclonale
antilichamen
Enige andere klinisch relevante abnormale laboratoriumbepaling naar
mening van de onderzoeker
Opzet
Deelname
In onderzoek gebruikte producten en hulpmiddelen
Opgevolgd door onderstaande (mogelijk meer actuele) registratie
Geen registraties gevonden.
Andere (mogelijk minder actuele) registraties in dit register
Geen registraties gevonden.
In overige registers
Register | ID |
---|---|
CTIS | CTIS2024-518965-85-00 |
EudraCT | EUCTR2022-004335-12-NL |
CCMO | NL83820.018.23 |